zondag 10 november 2013

Stefan Hertmans,Oorlog en terpentijn, 2013

Het jaar 2014 komt eraan, de stroom van publicaties over de Eerste wereldoorlog neemt toe. Terecht. In de zomer van 2013 is aan die lijst een prachtige roman toegevoegd: Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans.

In deze roman vertelt Hertmans aan de hand van dagboeken van zijn opa, diens levensverhaal. Hij had zijn schriften met aantekeningen vlak voor zijn dood gekregen, maar Hertmans durfde er lange tijd niet in te lezen.

Als kind werkte Urbain, zijn grootvader, in een ijzergieterij in Gent. In 1914, hij zal een jaar of twintig zijn, wordt hij frontsoldaat in de Grote Oorlog. Ondanks alle gruwelijkheden, grote teleurstellingen en diep verdriet behoudt hij zijn levenskracht. In stilte draagt hij zijn jeugdervaringen, zijn herinneringen aan de oorlog en zijn jong gestorven geliefde met zich mee. Het zijn geheimen waar niemand weet van heeft. Rust vindt hij in zijn schilderijen die hij bezielt met zijn verlangens, zijn kostbare souvenirs. Lezend in de cahiers komt de kleinzoon het levensverhaal van zijn grootvader op het spoor. Wat een geluk dat die kleinzoon een schrijver is, en niet zomaar een schrijver: met deze imponerende roman geeft Hertmans een groots en waardig eerbetoon aan Urbain Hertmans en al zijn generatiegenoten.

Een paar fragmenten uit het tweede deel, 1914 - 1918 en een uit het eerste deel.

"Wanneer het enkele dagen vredig en stil blijft, komt een officier in de loopgraven, brult dat het hier geen kermis is, grijpt een geweer en lost doelbewust enkele schoten in de lucht, zodat de hel herbegint door het terugschieten van de Duitsers. Zodoende leven we in een soort godsgericht zonder god: wat we doen en laten wordt bepaald door een onberekenbaar oordeel dat elk ogenblik, voor de banaalste beweging, de dood tot gevolg kan hebben. De kleinste foute beoordeling kan zomaar het laatste oordeel blijken. Niet dat de dood daar banaal door wordt, maar het sterven lijkt des te absurder - die hel van pijn, vormloze gruwel die uit het lichaam puilt, de ondraaglijkheid van kermende jongens net voor de dood, de handen op hun opengereten lijf, dat graaien in het eigen einde en het janken om hun moeder. Kinderen, het zijn ontelbare verwoeste jongens van amper twintig, die nu helder door het leven zouden moeten gaan en die hier in de gruwel verzinken." pp. 226-227

"Wat ons hier achter de IJzer nog overblijft, is niet veel meer dan een streep grond die amper te verdedigen valt, wat nat gezeikte loopgraven rond platgeschoten dorpen, kapotgebombardeerde wegen waarover geen voertuig meer rijden kan, een krakende, door onszelf moeizaam meegesjouwde paardenkar bepakt met kisten vochtige munitie die voortdurend in de gracht dreigt te kieperen zodat we, waarschuwende kreten onderdrukkend, wroeten als gekken voor elke tien meter vooruitgang; de grommende officieren in de met planken afgezette grotere putten, waar elke dag weer de piotten water moeten hozen en de steeds weer beslijkte officierslaarzen moeten poetsen; het eeuwig gebukt lopen in loopgraven, stinkend en smerig, met onze uniformen vol luizen, ons kontgat brandend van huidirritatie omdat er geen zuiver water voorhanden is om ons te wassen na elke aanval van diarree, met buikkrampen over de zware klonten aarde kruipend als trollen in een gruwelsprookje, de schuine avondzon die over de lege vlakte strijkt, fijt in opengereten vingers die in prikkeldraad zijn blijven haken, de opschrikkende herinnering aan een ander, onwaarschijnlijk leven, als ergens in een vlierstruik plots een lijster fluit of een lentebriesje de geur van grasland van ver achter de garnizoenslinie aandraagt; dan weer gooien we ons plat op de buik voor een uit het niets opduikende aanval met houwitsers, het beetje brood dat we net in de hand hadden valt in het slijk van de tot pap getrapte bodem van de walmende loopgraaf." pp. 227-228

"Mijn dierbare Gabrielle,
Het is juni, een schone dag, de binnenschepen zie ik voorbij varen van hieruit. Ik zit aan het kleine tafeltje dat ik later met houtmotieven beschilderde, ge zoudt het u herinneren. Ik ben aan uw graf geweest vanmiddag. Het regende aanvankelijk heel licht, alsof er druppels uit de blauwe lucht aan kwamen waaien. Meteen daarna brak de zon weer volop door, en het brandglasraam aan de achterkant van de kleine kapel op uw grafsteen liet licht door dat me herinnerde aan de kleurenbundels in de kerken uit mijn kinderjaren. De kleinkinderen liepen langs de paden, voorbij de grote bronzen engel die aan het begin van de rij staat waar ge begraven ligt. Ik zag hen over de heuvel lopen, in de richting van het Campo Santo. Ze begrijpen hier niet zoveel van, ze snateren en spelen en zijn geen ogenblik stil. In het terugkeren zag ik een dode marter liggen bij een oud, scheeftgezakt graf, en het was alsof alle verdriet dat ik sinds uw verscheiden heb, zich samenbalde in dat dode, stijve beest met de vuile moddervegen in zijn koude vacht. Ik dacht nog: daar maakt men zulke fijne penselen van. Ik ben altijd de correcte militair gebleven die ik was, Gabrielle, en ik heb geen zweem van emotie getoond aan Maria en de kinderen.
Thuis heb ik de laden geopend waarin alles onaangeroerd ligt - uw kerkboek, uw linnengoed, uw mutsjes voor de nacht. Het zal er blijven liggen, als in een eenvoudige schrijn. Ons huwelijk is niet gemakkelijk geweest, en ge weet hoe ik heb gevochten met de duivels diep in mij. Ons Heer heeft ons veel gegeven, Gabrielle, minder dan we wilden misschien, maar toch meer dan genoeg om er het zwijgen toe te doen."


maandag 14 oktober 2013

Te wapen!

Geen angst, het is nog rustig hier op het platteland. De enige oproerkraaiers, de vossen, ga ik niet aanpakken, ondanks hun soms felle jacht op de kippen. De bovenstaande strijdkreet heeft op deze plaats geen enkel belang.

Wat dan?

Treuzelend voor de boekenkasten, viel me een heel dun boekje (46p.) op, Zes kaarsen voor Indië, geschreven door Leonhard Huizinga, de schrijven van o.a. de 'Olivier-en-Adriaan-boeken' en het zo nu en dan grappige geschiedenisboek, Zo schreed de beschaving voort.

Grappig is  Zes kaarsen voor Indië beslist niet. In zes opeenvolgende dagen, beginnend bij 31 december 1944, geeft Huizinga zich over aan allerlei gedachten over Indië en beschrijft hij achtereenvolgens de kust, de dessa, het leven langs de weg en in de trein, de stad en tenslotte het onderdrukte Indische volk. In deze publicatie verdedigt hij het Nederlandse kolonialisme, dat volgens hem ook voor de Indische bevolking een zegen is. Het 'te wapen' slaat dan ook op de verdijving van de Japanse overheerser.

Deze clandestiene uitgave werd voor het eerst verspreid in maart 1945 door het 'ondergrondsche blad "ons Volk"'; in juni 1945 verscheen de 'tweede vrije druk'. Deze bundel over het verleden en vooral de toekomst van Indonesië heeft als tijdsdocument wel belang. Het einde van de Duitse bezetting kwam in zicht en ook in Indië moet de bezetter, de Japanner, verdreven worden. "Vrijheid voor Nederland! Vrijheid voor Indië! (...) Zoo mengen de klokken van Oost en West hun gelui tot één orgelende harmonie (...), asl één vuurgloed laaien zij ten hemel, als één kreet donderen zij binnen onze vier grenzen hun grooten roep: TE WAPEN!"


zaterdag 1 juni 2013

Senang in Den Haag

Han Friedericy, Maria Dermoût, Bep Vuyk, Louis Couperus - het is immers Couperusjaar -: ik ben in de ban van voormalig Nederlands-Indië! De sfeer uit de boeken van de bovenstaande schrijvers lijkt nog springlevend. Ga maar kijken op de Tong Tong fair.

Afgelopen dinsdag was ik er voor het eerst, op uitnodiging van een vriendin, een ervaren en gepassioneerd Pasar malam-ganger. Het is overweldigend wat je allemaal ziet, hoort en proeft daar op het Malieveld in Den Haag. De voormalige koloniën leven, ook als 'Belanda' voel je je 'senang', daar op die pasar.

Bij de entree krijg je de 'Boekoe pienter', een handig boekje dat je wegwijs maakt, zodat je weet waar je kunt 'slentershoppen', waar je 'oleh-oleh' (cadeautjes) kunt kopen, waar de 'eetwijk' is waar je kunt smikkelen en smullen, en ... waar de podia zijn waar het Tong Tong Festival plaatsvindt.

Ik zag de film 'Sang Penari', een film naar een boek van Ahmad Tohari, die dit jaar de Indonesische inzending voor een Oscar was. De film beschrijft het leven van een 'ronggeng' (dansmeisje en prostituee) en het opkomend communisme in haar dorp. De oude, traditionele wereld en de nieuwe die met elkaar in botsing komen, worden verbeeld als een Shakespeariaans drama over lot en noodlot.

Gelukkig zag ik ook nog een stukje van de wayangvoorstelling, 'Wayang Diponegoro', een wayangspel van Ki Ledjar Soebroto. Ki Ledjar was onlangs ook te zien in de serie De Gouden eeuw, gepresenteerd door Hans Goedkoop.

Ik kocht eetmandjes, houten lepels van aren- en palissanderhout, een lemper en een ijzer om wiebelkoekjes mee te maken. En natuurlijk boeken: een brievenboek, Indische brieven. Een bestuursambtenaar in de buitengewesten, dat het leven op Sumatra beschrijft in de jaren '20 - '40 van de vorige eeuw, verzorgd door de dochter van Bouwe Kuik, Ineke Everts-Kuik, en haar man, Philip Everts en een kookboek van Wieteke van Dort, Aan tafel met Wieteke van Dort. Zij was, evenals de bewerkers van het vorige boek, aanwezig om de boeken te promoten, een praatje te maken en te signeren. In een antiquariaat vond ik nog een boek van Junghuhn, officier van gezondheid en groot natuuronderzoeker op Java in de negentiende eeuw, De onuitputtelijke natuur.

En...... ik at saté kambing (van geitenvlees), gado gado, pisang goreng, martabak (een soort omelet), dronk een tjendol,  .......

En oh, wat waren de mensen vriendelijk, en oh, wat voelde ik me senang, en jawel, volgend jaar ga ik weer. De data van de 56e Tong Tong fair zijn genoteerd: 29 mei t/m 9 juni 2014!


woensdag 15 mei 2013

Han Friedericy over het Makassaarse rijk van Gowa

Bone, Watampone, Makassar, Pare-Pare, Menado, Watan Soppeng, Sengkang, Wadjo, Badjoé, Oedjoeng Lamoeroe, Toedjoewé, Mara, Palete, Madjene, Bonthain, Bantaëng, Maros, Palopo, Loewoe, Wadjose, Siwa, Balanglompo, Bantimoeroeng, Sindjai, Bikeroe, Manipi, Soenggoeminasa, ......

Namen, namen, namen die voorbij denderen als treinen van een hogesnelheidslijn. Je ziet ze, probeert ze te proeven, maar voordat je de smaak van de naam, of alleen maar die van het woord kunt proeven, dient zich de volgende aan. Van de ene betovering duikel je in de andere. De ene plaats is nog overweldigender dan die daarvoor, die je verbeelding toch ook al aan het wankelen bracht.


Deze plaatsen op Celebes spelen een rol in De eerste etappe, een brievenboek van H.J.Friedericy. Hij schreef in de jaren twintig van de vorige eeuw zijn ouders opdat zij zich een beeld konden vormen van zijn leven daar, op Zuid-Celebes. Hij was jong, op 22-jarige leeftijd vertrok hij per s.s. "Jan Pieterszoon Coen', en pas in 1928, zes jaar later keerde hij terug voor zijn eerste verlof.

Friedericy vertelt over Boeginezen en Makassaren, over feestjes met landgenoten, over tournees door de bergen, over de vorsten van Gowa, over de overplaatsingen, over de kleding, over zijn vrienden, over toneelavonden, over patrouilles, over rechtzaken, over hertenjachten, over bestuur en zelfbestuur, over......

Met veel genoegen en met de atlas aan mijn zij (!)heb ik dit boek gelezen, dat pas in 1961 gepubliceerd werd en waarover wel verteld wordt dat de ruim dertig jaar daarvoor geschreven brieven enigszins opgeschoond zijn. Soit! In de opdracht van De eerste etappe staat: "Voor mijn oude Celebes-vrienden". Mij lijkt dat ze veel plezier gehad moeten hebben bij het lezen van dit boek, een boek waaruit wel heel veel liefde spreekt voor land en volk.

vrijdag 5 april 2013

Lierspeler Venkel


Gebruikte ik in het verleden venkelzaadjes op of in een brood, nu ik De Judas van Leonardo van Leo Perutz gelezen heb, weet ik beter.

"Want zoals met venkel toebereide zoetigheden en lekkernijen pas aan het slot van de maaltijd worden opgediend, als iedereen reeds voldaan is, zo liet de hertog de lierspeler meestal bij zich roepen als hij geen enkele behoefte meer had aan verstrooiing."

De lierspeler Venkel is een man van weinig woorden die il Moro, de hertog van Milaan, zo nu en dan aangenaam bezighoudt. De roman van Leo Perutz speelt zich af eind 15e, begin 16e eeuw en gaat - heel kort gezegd - over de zoektocht van Leonardo da Vinci naar een geschikt model voor de Judas-figuur die hij op zijn Avondmaal, het nu wereldberoemde fresco in het klooster Santa Maria delle Grazie, wil schilderen. Het is een bijzonder aardige roman die ik met veel plezier herlezen heb.


Frappant is in dit geval ook wat op de achterflap staat: "Opnieuw spreidt Perutz, in een vertaling die hem waardig is, een souvereine stilistische macht tentoon." En ik herinner me dat de vertaalster, eens gast in onze B&B , bijzonder verrrast was te horen dat ik niet alleen de Duitstalige romans van Perutz had, maar ook haar vertalingen. Op 15 februari 2006 schreef Nelleke van Maaren dan ook in 'haar' boeken: "Quelle surprise de trouver Perutz à Hombourg!" En: "Voor Margriet, de enige (?) trouwe fan." Dat laatste is natuurlijk helemaal niet waar; ook al omdat juist cultuurhistorica Leen Huet, die ik geregeld ontmoet op Facebook, me attendeerde op deze roman. Hoe het ook zij, ik ben heel blij dat ik Perutz na een jaar of wat weer uit de kast gehaald heb.

Maar nu de venkel. Het gaat in dit geval niet om de venkelknol, maar om de zaadjes van de venkelplant. Die zaadjes worden in de Aziatische en Mediterrane keuken meer gebruikt dan bij ons. Zoals gezegd, je komt ze hier wel tegen in broodrecepten en wellicht ook in kruidenmengsels voor curry's, maar naar zoete gerechten met venkelzaad moet je langer zoeken. Op internet vind je diverse recepten van cake met venkel, waarbij het vaak om 'onze ' cake gaat, en een enkele keer tref je ook Noord-Afrikaans cake-achtig gebak aan waarin i.p.v. tarwebloem voornamelijk amandelmeel en/of griesmeel gebruikt wordt. En toen wist ik het. In La Patisserie Tunisienne van M. Kouki staan een paar zoete nagerechten waarin venkelzaadjes gebruikt worden! Het is een prachtig boek, maar ik heb er nog nooit iets uit gemaakt. Het is niet het Frans dat me tegenhoudt, maar de voor mij onbekende ingrediënten (levure alsacienne) en ingewikkelde bereidingswijze. Maar allez, ik moet me er van de week toch maar aan gaan wagen, al is het maar om Perutzs lierspeler, die als een onbeholpen en alledaagse man overkomt, alle égards te geven die hij met zijn naam verdient.

maandag 1 april 2013

Pain de viande sans viande. Uit de verzameling 2


De roman Stoner van John Williams heeft diepe indruk op me gemaakt, om verschillende redenen. Toen ik dan ook vanochtend in mijn kookboekenkast zo maar wat aan het zoeken was en bij toeval - maar wat is toeval - onderstaand kookboekje uit een doos greep, herinnerde ik me meteen de opmerkingen van Archer Sloane, de inspirator van de student William Stoner, n.a.v. het oproepen van Amerikaanse jongens en mannen om deel te nemen aan W.O.I.

"Je moet de geleerde niet vragen om datgene te vernietigen waar hij zijn leven aan heeft gewijd." (...) "Vergeet niet wat u bent, (...) en wat u zou willen worden, en het belang van wat u aan het doen bent. Sommige oorlogen, nederlagen en overwinningen van de mens zijn niet militair en belanden niet in de annalen van de geschiedenis. Hou dat in gedachten als u een beslissing probeert te nemen." Stoner meldt zich niet aan.

Jaren later, er is weer oorlog in Europa, schrijft John Williams over Stoner:
"Een deel van hem deinsde met instinctmatige afschuw terug voor de dagelijkse verspilling, de stortvloed van vernietiging en dood die de geest en het gemoed meedogenloos teisterden. Weer zag hij de faculteit leeglopen; hij zag de jongemannen uit de collegezalen verdwijnen; hij zag de gekwelde blikken van degenen die achterbleven, en zag in die blikken het langzame afsterven van het innerlijk, de bittere slijtage van de emoties en toewijding."


Dergelijke gedachten zijn niet te rijmen met de indruk die uitgaat van de omslag van 101 Recettes de Guerre. Toch zal de schrijver ervan, 'Maître-queux'  Pascal, die volgens de uitgever veel ervaring heeft en in vrijwel elke Europese hoofdstad als chef-kok gewerkt heeft, goede bedoelingen gehad hebben met deze uitgave. Voedsel is in tijde van oorlog - hier W.O.II -  uiteraard schaars en hij geeft nuttige tips 'indispensable à toute ménagère'. Hij verdeelt zijn adviezen in 'pour remplacer' - denk aan boter, koffie, meel, suiker, zeep, tabak - en 'pour conserver' en dat betreft dan eieren, groente, meel, citroenen, tabak etc. Zo bestaat 'beurre économique' uit een mengsel van ei, meel, zout en melk en wordt er van witte bonen mayonaise gemaakt. Tabak die te droog geworden is, kun je het beste in een koekjestrommel doen waar je wat schijfjes appel tussen legt. Fruit zoals appels, peren en pruimen blijft overigens lang mooi door het in parafine te dompelen! Er staan recepten in voor gehakt zonder dat er vlees gebruikt wordt (Pain de viande sans viande), een citroenjenevertje zonder toegevoegde alcohol, wafels die van aardappelpuree gemaakt worden enzovoorts. Maître Paul vertelt wat je moet doen als de boter of het vet ranzig is geworden, dat je gemalen erwten aan je koffie kunt toevoegen zonder al te veel aan smaak in te boeten, van welke bladeren je je sigaretje kunt maken als er geen tabak meer te koop is en hoe handig een 'marmite norvégienne' is, een pan die in Nederland in de hooikist gezet zou worden.

Het is een interessant boekje, dat van meneer Paul, maar dat is dan ook alles. In de 40 pagina's nuttige wenken kom je de oorlog alleen op de voorpagina tegen. Een dergelijke gids die zeker in een behoefte zal voldaan hebben, staat in schril contrast met de zwaarte van de opvattingen en de twijfels van de universitair docenten Sloane en Stoner. Hun moeizaam genomen beslissingen worden niet ingegeven door een praktisch nut of door de wens om te overleven, maar door hoop op overwinning van de geest en de kracht van de liefde.

dinsdag 19 maart 2013

Het bewogen leven van Willy Kasda in de Alserkazerne

 
Het is niet altijd eenvoudig om op zondagochtend tussen 10.00 en 12.00 uur rust te vinden, maar ik doe er mijn uiterste best voor. Op dat tijdstip wordt mijn favoriete radioprogramma, O.V.T., uitgezonden, een programma over de actualiteit van de geschiedenis. Zondag 17 maart kon ik onderstaande documentaire beluisteren.



"Het Spoor terug: 1913 - Wenen, proefstation voor de ondergang van de wereld

In het jaar 1913, het laatste jaar voor de Wereldoorlog, noemde de satiricus Karl Kraus Wenen 'het proefstation voor de ondergang van de wereld'. De hoofdstad van het Habsburgse Rijk, waar voor het eerst de aardbevingen werden geregistreerd die de crisis van de Europese cultuur inluidde, was volop aan het gisten. In de literatuur creëerde Musil zijn 'man zonder eigenschappen', in de schilderkunst gooiden Klimt, Schiele en Kokoschka alle conventies over boord, in de muziek lapte Arnold Schönberg de harmonie aan zijn laars. Ondertussen maakten Hitler en Stalin zich in Wenen op om de wereld te verdelen.
Samenstelling: Hans Olink"



Hoewel er voor mij niet zoveel nieuws verteld werd, heb ik met veel plezier geluisterd. Mijn 'Wiener Blut' begon sneller te stromen en de hele zondagmiddag heb ik doorgebracht in Wenen. Het begon met Carl Schorskes studie over 'De crisis van het liberalisme en het ontstaan van de moderne kunst'. Het eerste hoofdstuk, 'Politiek en psyche: Schnitzler en Hofmannsthal', vertelt over de ontbinding van de gevestigde orde, over de nieuwe mens die zich meer laat leiden door zijn gevoelsleven dan door zijn ratio, over het bankroet van het esthetisch-aristocratische ideaal.

Vandaag heb ik Hazard van Arthur Schnitzler uitgelezen, een roman uit begin jaren '20 van de afgelopen eeuw, met de oorspronkelijke titel Spiel im Morgengrauen, later ook als Spelen in de morgenschemer vertaald en in de Salamanderreeks uitgegeven. De hoofdpersoon, Wilhelm Kasda, luitenant in de K.u.K-Armee, krijgt bezoek van een oude kameraad die in financiële nood is. Om hem te helpen probeert Kasda aan de speeltafel van een café in Baden het benodigde bedrag bijeen te winnen. Het lukt. Tevreden gaat hij op weg naar huis, maar hij mist de laatste trein naar Wenen. Hij keert terug naar Café Schopf  en laat zich opnieuw verleiden om te kaarten. Door de roes van de alcohol en de koorts van het spel wordt Willy overmoedig:
"En weer lagen er kaarten voor hem. Hij zette in - hoeveel, wist hij niet precies. Een handvol banknoten. Dat was een nieuwe manier, om het tegen het noodlot op te nemen. Nu moest het zich keeren.
Het keerde zich niet."
Hij heeft 24 uur de tijd om de benodigde schuld, 11.000 gulden, bijeen te krijgen. In zijn zoektocht naar het geld gaat hij op bezoek bij zijn oom, die hem niet kan helpen. Ten einde raad probeert hij zijn geluk bij een minnares uit het verleden, een ontmoeting die hem fataal wordt.

Schnitzler schreef deze roman na de instorting van het grote Habsburgse rijk, maar het verhaal speelt zich eerder af, pakweg in 1913! In Spiel im Morgengrauen wordt niet alleen de ondergang van Wilhelm Kasda beschreven, ook de ondergang van de oude aristocratische wereld, met zijn erecodes, wordt aangekondigd. Een maatschappij die tot dan helder en overzichtelijk lijkt, raakt in ontbinding, een maatschappij waarin "de rationele mens plaats heeft moeten maken voor dat rijkere maar wel gevaarlijker en wispelturiger wezen, de psychologische mens." (Carl Schorske, Wenen in het Fin de Siècle)
 

donderdag 28 februari 2013

Uit de verzameling, 1



Nog één nachtje en dan wordt dit winterkookboek opgeborgen; tot begin december 2013 duurt z'n zomerslaap. Oef, zou het dan toch lente worden?

Toch is dit een heel aardig boek, geschreven door Martine Wittop Koning (1870-1963), een huishoudlerares en kookboekenschrijfster met een omstreden reputatie. Haar bemoeienissen met de voedingsgewoonten van arbeiders, haar zuinigheid, haar theosofische opvattingen en vegetarisme maakten haar vaak tot mikpunt van spot. Ze werd zelfs medeverantwoordelijk gesteld voor de teloorgang van de Nederlandse burgerkeuken, aldus Floor Meijer in het Digtitaal Vrouwenlexicon. Desondanks heeft ze genoeg opdrachten gekregen van de o.a. de voedingsmiddelenindustrie: ze heeft meer dan 250 kookboeken geschreven!


I

In dit kookboek, beter reclameboek, uitgegeven in 1920, staan overigens aardige recepten. Toegegeven, de basisingrediënten zijn ons wat vreemd: Delftsche slaolie is olie van olie (=pinda)nootjes, Delfrite is een vast vet, ook van pindanootjes en Delfia werd gemaakt van kokos. Mij lijkt dat onze olie en margarine aardige alternatieven zijn. Wat te denken van: Bruine boonensoep met kerry, Aardappel-pie, Kalfsvleescroquetten, Filosoof, Plukvisch, Stokvisch-koekjes, Pommes château, Heete bliksem, Spruitjes met kastanjes, Hollandsche saus, Vegetarische jus, Sla van Brusselsch lof, Gebakken grutjes, Arretje-cake, Drabbelkoeken, Pound cake, Gevulde cake..... Die laatste heb ik vandaag gemaakt. Je maakt een deegbeslag van het recept van 'pound cake' - eigenlijk niets anders dan de Franse 'quatre quart-cake' - en mengt daar 200 gram vruchten door: krenten, rozijnen, sukade of gember.

 

maandag 25 februari 2013

Reikhalzend lezen naar de zomer....

"Die nacht was het onweer na een zwoel lome, zwaar loden sirocco-dag, kort tragisch, een katastrofe gelijk, verdonderd over de vallei van de Lima, en de morgen, onwetend van het wrede geweld, klaarde als de dageraad van een weer nieuwe en loutere toekomst, de zomerzon triomfantelijk stijgend in een oneindige hemel van diep, heel diep azuur."

Een mooiere openingszin kun je haast niet wensen nu heel het landschap hier bedekt is door een dikke, dikke laag sneeuw. 'Verlangend naar zoele zomerhitte' heb ik dan ook deze novelle gelezen, een verhaal over een liefde in Italië. In de eerste zin staat de hele geschiedenis in een notendop: de ontluikende liefde en de tragische afloop. Aldo Ardo, een gewezen militair arts, die in de oorlog in Abessinië was, en Milia, een zenuwzieke Hollandse vrouw, weduwe, ontmoeten elkaar in een kuuroord in de Apenijnen. De knappe, sensuele Italiaan verovert de terughoudende, koele, blonde Emilia. Hij wil onbelemmerd genot, zij wil ook zekerheid, een toekomst. Een minnebrief en een dood getrapte hagedis maken een abrupt einde aan de voor beiden zo overweldigende zomer. Hij verlaat haar, op zoek naar puur, ongecompliceerd genot, zij teert weg en sterft van liefdesverdriet.

Veel waardering kreeg Couperus destijds niet voor deze novelle: 'keukenmeidenroman', 'spoorweglectuur' (de recensies van A. de Savornin Lohman en J. de Meester zijn terug te vinden op de website van het Louis Couperus Genootschap). Men doelde op de inhoud, maar ook op de taal: "Hij leutert er maar zoo wat op los." Anna de Savornin Lohman vindt zelfs zijn opmerkingen over het eten 'burgerjongensachtig onnoozel'.

In 1999 maakte regisseur Frans Weisz een verfilming van dit verhaal, "Een vrouw van het noorden". Zoals Couperus in 1908 kritiek kreeg op zijn novelle, zo moest Weisz in 1999 ongezouten opmerkingen incasseren. Onder de titel 'Bedeesde passie in overbekende landschappen' bespreekt Bianca Stigter (in: NRC Webpagina's) de film, die overigens afwijkt van het originele verhaal van Couperus. Over Emilia (gespeeld door Johanna ter Steege) merkt ze op dat haar uitstraling "eerder aards (is) dan Haags, meer deerne dan dame". Stigter noemt deze fatale liefde er een van dertien in een dozijn.

De film heb ik niet gezien, de novelle onlangs voor het eerst gelezen. Wat ik ervan vond? Ik vond het een heel mooi, soms zelfs ontroerend verhaal. En dat niet alleen om de aanwezigheid van de sneeuw en de afwezigheid van de zon! Of was dat juist andersom?

woensdag 13 februari 2013

Noodlot, niets dan noodlot

Afgelopen week heb ik drie boeken gelezen: Het volgende verhaal (1991) van Cees Nooteboom, Het getraliede venster (1937) van Klaus Mann en Bonita Avenue (2010) van Peter Buwalda. Alle drie de boeken tonen de macht van het noodlot: in het eerste boek is die hilarisch, in het tweede, gekunsteld en in het derde boek tragisch, diep tragisch. Zo als een noodlot moet zijn!

Aanvankelijk vond ik het boek van Nooteboom mooi: erudiet, niet nadrukkelijk Hollands, fraaie zinnen. Zo halverwege had ik genoeg van die eruditie, het begon etalagekunst te worden. Het verhaal gaat over een oud-leraar klassieke talen die op een ochtend in een hotelkamer in Lissabon wakker wordt, terwijl hij de vorige dag nog in Amsterdam was. Gaandeweg komt de lezer erachter wat er met deze man, met de bijnaam Socrates, aan de hand is, waarom hij nu zijn geld moet verdienen met het schrijven van reisgidsen. Fragmentarisch is het boek, fragmentarisch in de afwisseling van het narratieve en beschouwende. Mooie zinnen zijn er zeker en ook verhalende fragmenten die je met nieuwsgierigheid leest, maar Het volgende verhaal blijft vlees en vis. Toch neemt dat niet weg, dat ik dit boek nog wel eens zal gaan herlezen, in een breder kader: meer boeken van Nooteboom, moderne romans drijvende op verhalen en personen uit de klassieke oudheid en/of boeken waarin sterrenbeelden uitbundig beschreven worden.


, Dat geldt denk ik niet voor de roman van Peter Buwalda, een 'caleidoscopische zedenroman' (achterflap). Wellicht is een dergelijk verhaal niet (meer) aan mij besteed. Ook hier is de pronkzucht van de schrijver groot aanwezig. Er is zoveel: liefde, verraad, intellectuele milieus, ontspoorde kinderen, actualiteit, porno, materialisme, echtscheidingen, gruwelijkheden..... Jammer, 'in der Beschränkung zeigt sich der Meister'! Ik heb het boek, 542 pagina's, tot de helft gelezen, de afloop heb ik op een website gelezen. Waarom? Omdat een havo-leerling het voor zijn literatuurexamen gelezen heeft. Het kan natuurlijk zijn dat ik wat gemist heb, maar als dat zo is, zijn dat mijns inziens alleen verhalende elementen; wat gebeurt er met wie en waarom en hoe hebben die en die zich uit hun situatie gered of hoe zijn de antihelden - ik denk iedereen - uit het boek gedreven. Het is allemaal zo gezocht, zo bijeen geraapt, zo overdreven! Ik weet het, A.F.Th van der Heijden schrijft ook dikke boeken, verwerkt ook de actualiteit, enzovoort enzovoort, maar zijn schrijven staat ten dienste van een idee, beter nog één idee. Daarbij komt ook nog dat hij zijn taal, zijn inhoud en zijn structuur beheert en zich beheerst.

Klaus Mann heeft met Het getraliede venster een novelle geschreven over Ludwig II, Koning van Beieren. Beter nog, over de dood van Ludwig. Ludwig II werd gevangen genomen, onder bewaking gesteld en opgesloten. Ludwig II was gek, evenals zijn broer Otto. Met veel mededogen, met veel liefde beschrijft Klaus Mann de laatste dagen van de Beierse vorst: zijn vreugde als hij merkt dat de boeren hem trouw zijn, zijn argwaan tegenover dokter Von Duden, zijn lijfarts. Mann beschrijft zijn liefde voor de kunst en vooral zijn liefde voor Richard Wagner door wie hij zich in de steek gelaten voelt en zijn genegenheid voor Keizerin Elisabeth, een zeer grote, broederlijke, genegenheid. Zijn waanzin wordt steeds dwingender, groter en vindt een uitkomst in de dood. Ludwig verdrinkt zich in het meer bij het slot, zijn lijfarts met zich meesleurend. Een mooi boek, een boek dat niet alleen het herlezen waard is, maar ook nieuwsgierig maakt naar andere boeken van Klaus Mann.

dinsdag 5 februari 2013

Ook in Petersburg is het nog geen lente!



Onlangs heb ik Gogols Petersburgse vertellingen gelezen. Aanleiding was het verhaal De mantel, waarover ik gelezen had en aanleiding daarvoor was het toneelstuk We spelen Gogol van Anatoli Gavrilov, een toneelstuk dat ik las in het Tijdschrift voor Slavische Literatuur.

Is dit wat men noemt een kettingreactie?

Hoe het ook zij, ik heb er veel genoeglijke uren aan beleefd. De mantel vertelt het verhaal over Akáky Akákyjewitsj, een ijverig ambtenaar - kopiïst, oftewel overschrijver -  die in slechte doen is en alleen op de wereld. Zijn ondergang wordt al op de eerste pagina aangekondigd.
"De schuld ligt bij het Petersburgse klimaat."
Even verderop: "Er bestaat in Petersburg een bittere vijand van al diegenen die vierhonderd roebel of daaromtrent 's jaars verdienen. Die vijand is niemand anders dan onze noordelijke vorst, al beweert men overigens dat die zeer gezond is."
Een goede, dikke jas is dus wel het minste wat Akáky nodig heeft en juist daar ontbreekt het hem aan. Wetende dat zijn gang naar kantoor op het spel staat en zijn verstandhouding met zijn collega's - die toch al niet voortreffelijk is -, besluit hij nog zuiniger te leven om een nieuwe jas te laten maken. Het lukt hem de benodigde 150 roebel bijeen te schrapen. Fier, als een ander mens, stapt hij op een morgen naar zijn werk "in de feestelijkste stemming die men denken kan."

Wat zijn redding leek, blijkt echter zijn ondergang te versnellen: zijn mantel wordt gestolen. De aangifte van de diefstal wordt niet serieus genomen, hij vat een zware kou en sterft.
"Er was een levend wezen heengegaan en verdwenen, door niemand beschermd, door niemand bemind, door niemand belangrijk gevonden, dat zelfs niet de aandacht getrokken had van de natuuronderzoeker, die wèl een doodgewone vlieg aan een speld prikt om door een microscoop te bekijken - een wezen dat gelaten de spot van zijn collega's had verdragen en in het graf was gedaald zonder één bijzondere daad te hebben verricht, maar dat, zij het dan ook op het eind van zijn leven, een stralende vreugde in de vorm van een nieuwe mantel deelachtig geworden was."

Het verhaal gaat echter dat in Petersburg, "bij de Kalíenkinbrug, en nog een heel stuk daar voorbij, des nachts een dode rondwaarde in de gedaante van een ambtenaar die een gestolen mantel zocht".

Ik was vooral verrast door de taal van het verhaal. Gogol is een meester in de ironie, soms bijtend, meestal mild, een meester in de afwisseling van humor en tragiek, vaak zelfs in één zin. Dat laatste zegt echter ook weer niet zoveel: zijn prachtige zinnen zijn soms paginalang! Los van de inhoud krijgt de lezer niet het idee een geschiedenis te lezen die rond 1840 geschreven is. Die frisheid, die mooie stijl moet natuurlijk ook aan de vertaling van Aleida Schot toegeschreven worden. Kortom, het lezen van deze vier vertellingen, De Njefski Prospekt, Het portret, Uit het dagboek van een krankzinnige en De mantel, heeft mij gestimuleerd om ander werk van Gogol te gaan (her)lezen.

Maar nu wat heel anders. Wordt er ook nog wat gegeten in De mantel? De omstandigheden zijn er natuurlijk niet naar, maar allez, Akáky's  baas, de adjunct-bureauchef, is in een genereuze bui als onze held met zijn nieuwe mantel op het departement verschijnt en nodigt de hele afdeling uit om nog dezelfde avond thee te komen drinken. De avond begint met thee en beschuitjes, maar al spoedig wordt het souper opgediend: "dat bestond uit vinaigrette, koud kalfsvlees, pâté, vleesbroodjes en champagne." En dat is dan ook het laatste geweest waar Akáky van heeft kunnen genieten!

dinsdag 29 januari 2013

Koninginnensoep op Koningsdag!












Gisteren hoorden we het nieuws over de troonwisseling in Nederland: Beatrix maakt plaats voor Willem-Alexander. Het zij 'onze koningin' van harte gegund dat ze het wat rustiger aan kan doen; bovendien denk ik - en met mij velen - dat Willem-Alexander met Máxima aan zijn zijde een waardige opvolger zal zijn.

Gisteren bleek weer eens dat dat kleine land bol staat van tradities. De helft van het Nederlandse volk zat om 19.00 uur aan de buis gekluisterd.  De hele avond waren radio en tv gewijd aan deze historische gebeurtenissen. Ook fervente voorstanders van een republiek hebben hoogachting voor Beatrix. Koninginnedag wordt 'koningsdag', maar leraren Nederlands verliezen daarbij wel een dicteewoord!. 'Ze' heeft eindelijk tijd om 'gewoon' een kopje koffie bij de buren te gaan drinken, onaangekondigd! In plaats van Haagse Hopjes kan 'ze' nu Utrechtse theerandjes knabbelen  - en 's avonds voor wat stevigers gaan: de 'vijfschaft'. Over tradities gesproken: er werd gisteren zelfs weer  - met het oog op een nieuwe vorstperiode - gesproken over een Elfstedentocht, met Prins/Koning Willem-Alexander?

Kortom, het wordt weer tijd voor de oer-Hollandse keuken!

Als ik iemand hoogacht in kookboekenland, dan is het wel onze eigen Janny de Moor. Van huis uit Arabiste - what's in a name - , maar vooral bekend als kookboekenschrijfster, culinair journaliste, food writer. Als Arabiste heeft ze veel geschreven over de Oosterse keukens, als Nederlandse heeft ze veel lansen gebroken voor de typisch Nederlandse keuken. Wat te denken van: Fladderakjer en pierewaai, Fryske nageltsiss, knieperties en rollechies, Kamper steur, Schokkermoppen, Arnhemse meisjes, Waterlands vlees, Leidse hutspot, bolus, kipkap, reubesoep, Volendammer zootje, stimpstamp, Gelders ganzenbord, hemelse modder, Haagse bluf, Janhagel..... Je vindt het allemaal in de kookboeken van Janny de Moor.

En de koninginnen(!)soep? Ja, die ook!

maandag 28 januari 2013

"Mijn helden zijn nog niet dood."




Het laatste nummer van Tijdschrift voor Slavische Literatuur opent met een toneelstuk van Anatoli Gavrilov, in de vertaling van Willem Weststeijn. Nietsvermoedend, volstrekt onwetend en de hele tijd één oog gericht op 24 examenleerlingen die hun laatste opstel voor Nederlands aan het schrijven waren, begon ik te lezen. Ongeduldig als altijd had ik de inleiding, toelichting niet gelezen. Ik heb me laten overrompelen.

We spelen Gogol (2011) wordt gespeeld door vier personen: Gogol en drie hoofdpersonen, Tsjitsjikov, Chlestakov en Poprisjtsjin, hoofdpersonages uit resp. Dode Zielen, De revisor en Dagboek van een gek. Het is een absurde sitiuatie: ze zitten met z'n vieren achter een tafel, stellen zich voor en geven (on)interessante details over henzelf prijs. Een voorbeeld.
G: Geen eigen rijtuig. Huurkoetsiers.
T: Ik heb een rijtuig met vering en een driespan paarden.
C: Huurkoetsiers.
P: Ik loop.
Elke keer wordt er een pauze ingelast; daarna gaat 'het gesprek' weer verder, in steeds dezelfde volgorde: eerst Gogol, dan zijn personages. Met en met worden de vier personages uit Gavrilovs toneelstuk duidelijker; de kijker - in mijn geval de lezer - heeft een beeld van de protagonisten.

Opeens zegt Gogol: "Het werk aan het tweede deel van Dode zielen gaat moeizaam. Mijn helden zijn nog niet dood." Op die verzuchting wordt gereageerd. T: Waarom niet?; C: Schrijf iets lichts, iets amusants, iets grappigs.; P: Ik moet even weg. Daarna volgen echte gesprekken, absurde, tragische, humoristische, steeds onderbroken door pauzes. Gogol is de aangever; hij is de drager van de melancholie, de weemoed; hij klaagt over kou en ziek worden; vraagt zich af wat 'menselijke waardigheid' precies is; vindt dat hij tekort geschoten is en gaat na zijn laatste woorden: "Ik voel me niet lekker, ik heb hoofdpijn." op de grond liggen waarbij hij zijn jas over zich heentrekt.

Het duurt een hele tijd voordat Gogols medespelers doorhebben dat hun schepper dood is. Waardig nemen ze na elkaar afscheid van de overledene en leggen geld neer, wetend dat Gogol zelf niets heeft voor een begrafenis.

Na een lange pauze waarin verschillende geluiden te horen zijn van muziek en stadsverkeer, springt Gogol opeens op. In flarden herinnert hij zich situaties uit zijn leven, hij is blij met het geld dat de anderen hebben achtergelaten, denkt aan zijn jeugd, zijn schrijverschap en de waardering die hij daarvoor heeft gekregen, de reizen die hij heeft gemaakt. "Ik ben opgebrand. Pauze. Je moet waarschijnlijk sterven om opnieuw op te staan. Pauze. Ik ga het klooster in. Pauze. Beter neerslachtigheid en mistroostigheid door mezelf dan eigendunk in mezelf." Moskou is het eindstation. Hij maakt een buiging en gaat af. Einde.

Wij spelen Gogol is een bijzonder aardig toneelstuk, meer nog een eenakter. De tekst is treurig, maar hier en daar ook heel komisch, zoals blijkt uit de volgende passage. Tsjitsjikov, hoofdpersoon uit de Dode zielen, een man van enig aanzien, is even weg geweest en bij terugkeer mist hij iets. "De kip. Ik arriveerde, nam mijn intrek in een hotel, dineerde met koolsoep, gevulde pasteitjes, hersens met doperwtjes, saucijsjes met kool, zoute augurken en een zoet pasteitje, dronk een kopje koffie, knapte een uiltje, ging een eindje kuieren, at als avondmaal koud kalfsvlees, ging liggen, vervolgens bezoeken, diners, banketten - maar de kip? Ik herinner me immers heel goed dat ik een gebraden kip bij me had! Ze was in groen papier gepakt - waar is ze?" Als verteld wordt dat hij de kip zelf heeft opgegeten, maar dat waarschijnlijk vergeten is, riposteert hij met de opmerking dat hij nooit iets vergeet, waarop na enig geharrewar het gesprek eindigt met een verwijzing naar 'de speculatie met de zielen van de dode boeren.'

Enige voorkennis van het werk, de inhoud van Gogols bekendste romans en toneelstukken is misschien niet noodzakelijk, maar wel handig. De kans zal, denk ik, klein zijn, maar ik zou veel in het werk stellen om een uitvoering van dit toneelstuk te kunnen zien.


vrijdag 25 januari 2013

Over keukenraam en zwartebessenpie


Zo'n dag of drie was  ik enigszins ontheemd: de woonkamer werd gewit en een grote kast werd geverfd. Gelukkig staan er in de woonkeuken ook boeken: kookboeken! Daar heb ik me de afgelopen dagen zeer thuis bij gevoeld. Bovendien heb ik Librarything ontdekt: als een meikever heb ik - zittend aan de keukentafel - kookboeken zitten invoeren. En dat is leuk: je komt weer allerlei boeken tegen die je al meer dan een jaar niet in handen hebt gehad. Zo ook bovenstaand boek, Janie Hibler, Dungeness Crabs and Blackberry Cobblers, een boek uit de reeks Knopf Cooks American.


Het boek ziet er heel mooi uit: een prachtige omslag, fraaie foto's, een mooi verzorgde paginaindeling, een register uiteraard, maar ook een bibliografie. Het is een kookboek dat de regionale keuken van 'The Northwest' van Amerika beschrijft, met veel aandacht voor de inbreng van alle culturen die daar 'gesetteld' zijn. En dat zijn er heel wat. In de marges van de pagina's is veel ruimte voor diverse gewoonten en talloze wetenswaardigheden van die culturen. Vreemd, dat ik er nog nooit in gelezen had en er zelfs nog nooit uit heb gekookt. Ik weet wel nog waar ik het gekocht heb: De boekensteun, een soort kringloopwinkel voor boeken. De opbrengsten gaan naar goede doelen.

Dit wordt dus een van de kook/leesboeken voor de komende dagen. Het boek begint met twee motto's. En juist het eerste motto is zo bijzonder:
"There should be no need to argue that the kitchen window is a good observatory from which to watch the course of history."
Leonard N. Beck, Two "Loaf-Givers"

Dat is een mooi motto. Ik zal veel aan het keukenraam gaan staan, veel in dit mooie boek lezen, en... wie weet: The blackberry Cobbler maken, Het wordt immers tijd voor die bessen van de struikjes van Geheut om de vriezer te verlaten. En over de Geheuter bessengeschiedenis valt nog veel te vertellen. Op een ander moment.

maandag 21 januari 2013

All animals are equal, but...

Vlag van de Republiek der Dieren
Vandaag attendeerde NRC Boeken ons op 'Orwell-day'. Eric Blair, zijn eigenlijke 'ik', stierf 63 jaar geleden en omdat hij dit jaar 110 jaar geleden geboren werd, hebben de erven en uitgeverij Penguin 21 januari 2013 uitgeroepen tot de eerste Orwell-dag. Er staan allerlei activiteiten op stapel: heruitgaven, een Orwell-seizoen op BBC radio 4 en in Myamar, het vroegere Birma, wordt een internationaal literair festival gehouden, gewijd aan Orwell.

Maar, schande, o schande, ik ken alleen maar Animal Farm, vaag, en 1984, nog vager. In de kast staan maar twee Orwells: 1984 en De jaren in Birma. Beide boeken heb ik (nog) niet gelezen. Daar moet verandering in komen, uiteraard. Nog deze week begin ik aan de vertaling van Burmese Days. Orwells beroemdste roman moet nog maar even wachten. Frappant is wel dat in ons exemplaar een cartoon van Yrrah lag, opgevouwen en natuurlijk uit 1984. De varkens luisteren naar 'Big Brother', die zich via een luidspreker kenbaar maakt! Op Wikipedia heb ik een samenvatting van de inhoud van Animal Farm gelezen: veel kwam bekend voor. Wat ik niet (meer) wist, was het verhaal van de schapen. Ze stellen het proletariaat voor, ondersteunen blind de aanvoerder Napoleon en roepen voortdurend: "Four legs good, two legs bad." Totdat de varkens op twee benen gaan lopen; dan wordt hun geleerd: " Four legs good, two legs better."

Van 'boek' naar 'bord' is vandaag geen grote stap. Orwell zal tijdens zijn dienst in Birma ongetwijfeld lange treinreizen gemaakt hebben. Op internet vond ik een recept van Railway Lamb / Mutton Curry (Bridget's recipes). Bridget vertelt dat in het begin van de 20e eeuw dit een gerecht was dat in de 'Railway Refreshment Rooms' geserveerd werd, in prachtige schalen op tafels waarop sneeuwwitte tafelkleden lagen. Of Orwell eerste klas heeft kunnen reizen en dus deze lamscurry - sorry schaapjes van Geheut - heeft gegeten, weet ik niet. Overigens, deze curry zou niet te scherp zijn: Britten hielden daar niet van.

Anyway, de ingrediënten zijn de volgende:

1 pond lamspoulet, 2 grote aardappels in blokjes gesneden, 6 peperkorrels, twee uien (in schijven gesneden), 1 tl kaneel, 1/2 tl kruidnagel, 2 kardemompeulen, 2 tl kerriepoeder, 8 laurierblaadjes (eigenlijk curryblaadjes), 4 pepertjes (denk aan de zaadjes!), 2 tl chilipoeder, 1 tl gemberpoeder, 2 knoflookteentjes, zout, 2 el olie en 2 el azijn. Blijkbaar zijn de Britten toch meer gewend; mij lijkt deze curry aan de pittige kant!

Het gerecht is gemakkelijk te maken: braad het vlees aan in de olie; voeg alles toe behalve de azijn; voeg wel genoeg water toe en doe de azijn er na 3 kwartier bij.
"Serve with Steamed Rice, Bread or Dinner Rolls."
Met dank aan Bridgetrecipes.blogspot.com.

zondag 20 januari 2013

De vruchten van een slapeloze nacht!





Zo af en toe passeert er een nacht, waarbij de slaap me niet omarmt. Wat een uitkomst is dan de smartphone op mijn nachtkastje!

Ik begon afgelopen nacht bij Lizet Kruyff, de wetenschapsjournaliste van De Spinazieacademie, de schrijfster van het blog over culinaire historie, Mededelingen van land- en tuinbouw. Gisteren schreef ze over de Joop Witteveenprijs, uitgereikt aan Daniëlle de Vooght voor haar boek The king invites. Dat is een proefschrift over de eetcultuur aan het Belgische hof. Er wordt een handelseditie van gemaakt. Hopelijk in het Nederlands!

Joop Witteveen is, samen met zijn partner Bart Cuperus, de oprichter van de Bibliotheca Gastronomica - Eten en drinken in Nederland 1474-1960, waarin ze hun culinaire collectie hebben ondergebracht. Inmiddels maakt ook het boekenbezit van Johannes van Dam daar deel van uit. De collectie van de Gastronomische Bibliotheek wordt op termijn overgedragen aan de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek van de UvA.

In een artikel uit de Volkskrant van 1998 las  ik dat zij (Witteveen, Cuperus en Van Dam) elk najaar het Oxford Symposium on Food bijwonen. Dat Alan Davidson, oud-diplomaat en 'foodwriter', dat symposium ingesteld heeft, wist ik niet. Zo'n jaar of acht geleden kreeg ik bij gelegenheid van mijn 25-jarig schooljubileum de twee omvangrijke viskookboeken van Davidson, boeken waar ik nog steeds heel blij mee ben en die ik geregeld raadpleeg. Overigens, Janny de Moor en Berthe Meijer , zijn ook geen onbekenden in deze Oxford-club!

De Bibliotheca Gastronomica - die heel kostbaar is: bij Marktplaats kost de goedkoopste 225 euro en de wat minder goedkope 400! - heeft tal van lemma's in het register, zoals brood, chocola, drankbestrijding, dieet, vermageren, huishouding, menu, soep, kooklerares, vervalsing, muziek, radiokok... Daar kwam ik ook de naam Martine Wittop Koning tegen, een huishoudlerares die ruim 250 kookboeken op haar naam heeft staan.  Ik heb Wikipedia erop nageslagen en weet nu dat ze heel wat meer geschreven heeft dan het Winter- en Zomerkookboekje, uitgegeven door Calvé-Delft en met tekeningen van Jo Spier (!). Maar, over mevrouw Wittop Koning een andere keer meer.

Dan ook nog maar even naar Johannes van Dam gekeken op internet, ook al is ie me redelijk vertrouwd: ik heb vijf boeken van hem in de kast staan. Wat ik echter niet wist, was dat Koks & Keukenmeiden, een uitgave van Johannes van Dam en Joop Witteveen, een boek is dat gepubliceerd werd bij gelegenheid van de tentoonstelling van 2006 in de Universiteitsbibliotheek over de overdracht van bovengenoemde collectie van de Stichting Gastronomische Bibliotheek.

Heerlijk, zo'n  slapeloze nacht!

zaterdag 19 januari 2013

Tommy Wieringa, Dit zijn de namen














Zo'n dag of tien heb ik erover gedaan, wat betekent dat ik niet echt gegrepen werd door het boek. Toch vond ik het mooi. Als ik erin las, nam het me wel mee, ondanks de sombere inhoud: het verhaal over de politie-inspecteur Beg die in een niet te benijden sleur leeft en het grimmige, angstaanjagende verhaal over de vluchtelingen die om te overleven voor niets terugdeinzen.


Aanvankelijk vond ik het vreemd dat Wieringa voor de Oekraïne gekozen heeft als achtergrond voor zijn boek. Naarmate ik meer in het verhaal kwam, viel het me minder op en leek me de sfeer daar goed weergegeven. Toch begrijp ik niet waarom een dergelijk verhaal zich niet hier, in Nederland, had kunnen afspelen. Heeft die keuze wellicht te maken met een behoefte aan internationaal schrijverschap?

Wat ik ook vreemd vind, is de vervlechting met de Joodse cultuur: het jodendom, de rabbi's. Als het gaat om een zoektocht naar een identiteit, het willen behoren tot een bepaalde groep, het verlangen naar geborgenheid, het kunnen koesteren van hoop op een beter leven, dan begrijp ik het enerzijds wel, maar ook dan vind ik dat idee, dat thema in deze roman een beetje gekunsteld. Toegegeven, het is een metafoor voor een groter verband, idee, maar het is zo on-Nederlands. Het gebruiken van joodse elementen in de Nederlandse literatuur is  - voor zo ver ik weet - min of meer voorbehouden aan schrijvers met joodse wortels. Dat wil niet zeggen, dat anderen er niet over zouden mogen schrijven, maar op dit moment voel ik me er een beetje ongemakkelijk bij.

Kortom, het is een boek dat nog een paar dagen in de marinade moet liggen. Ik ben er duidelijk nog niet helemaal uit, ook omdat het zo heel anders van toon en sfeer is dan veel andere romans van daar, dat wil zeggen: die ik ken. Denk aan Joseph Roth, Paustovski, Babel...

woensdag 16 januari 2013

Leo Tolstoi en het Sint-Janskruid

In de novelle 'Meester en knecht' van L. Tolstoi speelt het Sint-Janskruid een opvallende rol. Zo opvallend, dat het wel lijkt of dit geneeskrachtige kruid de rol van de klassieke 'peripeteia' op zich neemt!

Herbergier en koopman Wasili Andrejitsj Brechoenow maakt zich klaar om naar een naburige landeigenaar te rijden voor de aankoop van een bosperceel. Het is hartje winter en vanwege de kou en de bezorgdheid van zijn vrouw, gaat zijn knecht Nikita mee. Met de slee, getrokken door het vriendelijke paard, Moechorti, gaan beiden op weg naar Goriatsjkino, zo'n tien werst verderop. Ze verdwalen en komen tot twee keer toe in Grisjkino, waar hun onderdak voor de nacht aangeboden wordt, maar wat door Wasili wordt afgewezen, bang als hij is dat hij te laat komt voor de zo gunstige aankoop. Midden in de nacht, temidden van zware sneeuwstormen, proberen ze hun weg te vinden. Ze stranden. Het vermoeide paard en de onmogelijkheid om een geschikte route te vinden dwingt hen de nacht buiten door te brengen. Maar dan slaat de angst toe. Wasili maakt het paard los en verdwijnt:

"<Waarom zou ik hier blijven liggen en op den dood wachten... Ik ga op het paard zitten en hup, vooruit!> flitste eensklaps een gedachte in hem op. <Met één ruiter op z'n rug zal hij nog wel kunnen draven... Hèm - > en hij dacht aan Nikita _ < maakt het toch geen verschil of hij nu sterft. Wat heeft hij ook voor 'n leven! Dààr zal hij niet veel om treuren, maar ik heb goddank iets aan mijn leven...>

Dat kan niet goed aflopen! Moechorti zakt weg in de sneeuw, ontdoet zich van zijn berijder en gaat ervandoor. Wasili snelt het paard achterna, vindt hem en... is weer terug bij de slee. Daar ligt Nikita te kreunen, op sterven na dood.

"Ongeveer een halve minuut bleef Wasili Andrejitsj zwijgend en onbeweeglijk staan, daarna trad hij eensklaps met de vastberadenheid waarmee hij gewoon was door handslag een voordeeligen koop te bekrachtigen, een stap terug, stroopte de mouwen van zijn pelsjas op en begon met beide handen de sneeuw uit de slede en van Nikita af te werpen."

Hij gaat zelfs zover dat hij bovenop het lichaam van Nikita gaat liggen om hem te verwarmen.

Vanwaar opeens deze naastenliefde? De oorzaak moet bij het Sint-Janskruid liggen, een plant waaraan geneeskracht toegeschreven wordt en die gebruikt wordt als antidepressivum. Tijdens zijn vlucht te paard wordt hij tweemaal verrast door 'iets zwarts', iets dat hij aanziet voor een huis, dorpswoningen. Beide keren zijn het opgeschoten struiken Sint-Janskruid. Overigens werd al in het begin van het verhaal gesproken over Sint-Janskruid, een van de eerste momenten dat ons reisgezelschap de weg naar Goriatsjkino was kwijtgeraakt en over een stoppelveld reed "waar St. Janskruid en stroohalmen uit de sneeuw omhoog staken en in den wind heen en weer bewogen."

Hoe het ook zij, dit altruïsme, deze lichtzinnigheid moet Wasili met de dood bekopen. Ook het paard overleeft de barre tocht niet. Nikita wordt de volgende dag door de boeren uit de sneeuw uitgegraven; alleen zijn tenen zijn bevroren. Hij leeft nog twintig jaar en neemt - de dood verwachtend - 'afscheid van zonen en kleinkinderen en stierf, zich oprecht er over verheugend dat hij zijn zoon en schoondochter van den last van een overtollig eter bevrijdde..."

Het leven van Nikita was zwaar en leek doelloos voor de nachtelijke sneeuwtocht; hoe het de twintig jaar erna gegaan is, weten we niet. Of Wasili gelijk gehad heeft met zijn opvatting over het leven van knechten? En wat het geneeskrachtige kruid betreft: Sint-Janskruid is een mooie plant, die in de zomer vrolijk geel staat te bloeien langs weg en spoorbaan!

zondag 13 januari 2013

Huevos Rancheros (Country eggs)


Afgelopen vrijdag waren we in de kringloopwinkel van Maastricht. Zelf had  ik het boek niet zien staan, Han attendeerde me erop. Toen twijfelde ik nog: de Mexicaanse keuken staat bij mij niet bovenaan. Ik heb zelden avocado's en chorizo in huis, laat staan 'nopal cactus'! Chilipepertjes wel, die staan in onze moestuin. We hebben uiteraard niet zo'n variatie als in Mexico, we behelpen ons met één soort. Ik nam het boek mee; het was dat het maar 2 euro kostte!

In de auto op weg naar huis bladerde ik erin; het zei me nog niet veel. Mijn ervaring is overigens dat je dit soort boeken moet veroveren. Toen ik dan ook begon bij het begin en zag dat bovenaan in de 'Acknowledgements' Elizabeth David stond, wist ik dat het goed zat. Dit moest een bijzonder kookboek zijn.

Inderdaad. Thuis surfte ik op het net en zag dat dit kookboek van Diana Kennedy hèt kookboek van de Mexicaanse keuken is. In z'n soort is het te vergelijken met bijvoorbeeld De zilveren lepel, Het Haagsche kookboek, Ons kookboek, de kookboeken van Jane Grigson en Elizabeth David, uiteraard. Waarom? Omdat er veel onderzoek gedaan is naar de eetgewoonten van de verschillende bevolkingsgroepen van, in dit geval, Mexico en daar een standaardwerk uit voortkomt dat zowel interessant is voor de Mexicaan als voor anderen. Recepten die nog niet vastgelegd waren, staan nu in dit kookboek.

Of ik er op korte termijn veel uit ga koken, weet ik nog niet. Allereerst moet ik aan het boek wennen. Omdat we op het moment veel eieren hebben, heb ik al gekeken in het hoofdstuk 'huevos'. Er staan vooral veel recepten voor 'huevos revueltos' in, maar nooit zonder chorizo of chili of 'nopales' of 'salsa ranchera'. Geen gerechten dus waarvan ik de ingrediënten op voorraad heb. Maar wie weet. Ik heb al gezien dat ik die 'salsa ranchera' zo kan maken, zij het dat ik geen 'chiles serranos' heb, maar zoals gezegd chili's uit de moestuin van Geheut. Moet ook kunnen. Wie weet, eten we morgen 'Huevos Rancheros', niet in 'tortillas' maar op zelf gebakken roggebrood!

zaterdag 12 januari 2013

Kwarktaart, cheesecake

 
Als halve Midden-Europeaan en groot liefhebber van regionale keukens ben ik dol op de joodse kookcultuur en  dan vooral die van Midden- en Oost-Europa. Tel daarbij op dat we zo nu en dan veel eieren hebben van onze kippen, ik niets weg kan gooien en veel bak,  dan wordt het duidelijk dat ik graag kwarktaart maak. Mijn recept is een combinatie van dat uit Claudia Rodens boek De joodse keuken en bovengenoemd kookboekje, een uitgave van Stichting vrienden van de Jeugd Alijah te Amsterdam.
 
Allereerst maak ik van 200 gram bloem, een snufje zout, 75 gram suiker, 100 gram margarine en een ei een korstdeeg dat een half uur in de koelkast moet rusten. Tot zover mevrouw Roden. Na een half uur wordt het deeg uitgerold in een springvorm en bekleed met een 'noodvulling'. Dertig minuten op 180 graden celsius.
 
Intussen wordt de vulling gemaakt. Ik klop een bak kwark (500 gram) met 3 eetlepels custard, 5 eieren, wat citroenrasp en 100 gram suiker. En dat is dus de inbreng van het kookboek van de Jeugd Alijah. Wel voeg ik er nog zo'n 100 gram rozijnen aan toe: eigen  inbreng ;-) .
 
Als het deegbakje afgekoeld is en de blinde vulling is verwijderd, komt de vulling erin. Terug in de oven: ongeveer een uur op 175 graden.
 
Eet smakelijk / Betti avon!
 
 
 
 

donderdag 10 januari 2013

Pompoenen in Saboentsji

 

"Meer dan twintigduizend arbeiders leven in Saboentsji (nu: Sabunçu), hier zijn minstens drie keer zoveel pompoenen. Bij deze exemplaren van een overdadige natuur verdwijnen bijna de druiven, de dadels de vijgen en de peren. Aan honderd kraampjes verkoopt men vruchten, brood, vlees, vette varkens, groot, zwartgevlekt en zwaar, maar rap als honden, varkens die tempo hebben: een zuidelijke en geestige luim van de schepping."

In Joseph Roths Reis door Rusland gaat het niet om pompoenen. In deze bundel essays gaat het om een beeld van de jonge Sovjet-Unie. In 1926 maakte Roth voor de Frankfurter Zeitung een reis door Rusland en doet hij verslag van de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals: de gebruiken aan een grensovergang, het religieuze leven in Moskou, een bootreis over de Wolga naar Astrakan, de volkeren in de Kaukasus, het straatleven in Rusland, de positie van de joden, de kerk en de godsdienstpolitiek, het theater, de school en de jeugd, de verburgerlijking van de revolutie.

De 'feuilletons', zoals ze destijds genoemd werden, zijn kritischer dan ik verwacht had. Er is veel kennis van zaken nodig voor de lezer om al zijn opmerkingen in een juist perspectief te plaatsen: Lenin was al vijf jaar dood, Stalin had zijn ideeën over de 'planeconomie' nog niet ten uitvoer gebracht. Het gaat om een periode die relatief vrij rustig was en waarvan ik niet zo'n duidelijk beeld heb. Gelukkig heeft de vertaler, Koos van Wehring, in voetnoten toelichting gegeven bij diverse namen en begrippen.

Dat maakt naturlijk ook dat Roths artikelen zo interessant zijn; soms lijkt het alsof de dagelijkse gang van zaken acceptabel is: verschillende volkeren leven naast elkaar, godsdienstuitoefening is (nog?) mogelijk, er is relatieve vrijheid. Juist de passages waarin het 'gewone' leven in de nieuwe Sovjetsteden beschreven werd, vond ik heel erg mooi. Een voorbeeld:

"Daartussendoor schuift de massa: mannen in goedkope blouses, velen in een leren jack, allen met bruine en grijze mutsen, in grijze, bruine en zwarte hemden; veel boeren en nog halve plattelandstypen, de eerste generatie die het lopen  geleerd heeft op het plaveisel van een straat. Soldaten in lange, gele jassen, politiemannen met donkere en donkerrode mutsen, mannen met aktetassen die ook zonder dit voorwerp als functionaris herkenbaar zijn, oude burgers die hun prestige ophouden en nog een witte kraag, een hoed en een zwart baardje dragen - de mode van de intelligentsia van de jaren negentig - en de onvermijdelijke lorgnet aan het dunne gouden kettinkje dat de schelp van het oor afgrenst van de schedel; debatterenden die naar de club gaan en onderweg al het clubgesprek beginnen; een paar angstige, heel primitieve meisjes van de liefde, van het type: neem er de tijd voor, zeer zelden een goed geklede vrouw, nooit een mens die niets omhanden heeft en nooit een mens die men het zou aanzien dat hij helemaal geen zorgen heeft. Alles ademt de sfeer van een leven dat vol is van arbeid en rijk aan problemen. Of men arbeider is of functionaris of kantoobediende. Men is actief of men wordt net actief. Men is lid van de partij of men bereidt zich juist voor in de partij opgenomen te worden (en zelfs het partijloos zijn is nog een vorm van activiteit). Men fixeert steeds zijn positie ten opzichte van de nieuwe wereld. Men corrigeert zijn standpunt. Men is nooit helemaal een privé-mens. Men is altijd een zeer levendig bestanddeel van de samenleving. Er wordt georganiseerd, er wordt gespaard, er wordt een campagne gestart, een resolutie opgesteld, een delegatie verwacht, er wordt een delegatie begeleid, er wordt iemand uit de partij gestoten, een ander opgenomen, er wordt ingezameld, afgeleverd, gestempeld - er wordt, er wordt, er wordt! De hele wereld is een reusachtig apparaat. Elke bejaarde, elk kind is erbij betrokken en draagt verantwoordelijkheid, het is een groot gedoe van bouwen en dichtgooien en bakstenen slepen, hier liggen brokstukken, daar ligt nieuw bouwmateriaal - en alle mensen klimmen op steigers, staan op ladders, gaan trappen omhoog, repareren, demonsteren of gooien dicht. Nog staat niemand vrij en soeverein met beide benen op de grond."

Ik geef toe, pompoenen lijken in een dergelijke stad een Fremdkörper te zijn; maar Saboentsji, een stad niet ver van Bakoe (hoofdstad van het huidige Azerbeidzjan) is geen stad als Moskou of Kiev, is wellicht een stad waarin in het leven in 1926 nog niet zo heel anders was dan in de tijd van de tsaren. Jammer, dat ik zo weinig van die tijd in die Sovjet-staten afweet, staten waarin bewoners geen gemakkelijk leven geleid zullen hebben, maar ook staten met zulke interessante gebruiken en sprookjesachtige namen.

Joseph Roth, Reis door Rusland, 1994