
Over Babička en Belpaire
Als Tsjechofiel (maar niet-slavist) was ik heel nieuwsgierig naar de Nederlandse vertaling van Babička, het eerste literaire werk van betekenis in de Tsjechische taal geschreven door Božena Němcová. Afgelopen voorjaar verscheen Grootmoeder bij uitgeverij Ad. Donker in een vertaling van Kees Mercks.
Het is niet zo eenvoudig om je te verplaatsen in een grootmama uit het midden van de negentiende eeuw, zeker niet als ze ook nog in totaal andere omstandigheden leeft en een groot Godsbesef toont dat het onze niet meer is. Verrassend vind ik echter de ingelaste vertellingen: ze zijn fris, niet al te beschrijvend, geschreven met oog voor detail en soms zelfs meeslepend. Me verdiepend in Božena Němcová en de plattelandsliteratuur uit de negentiende eeuw stuitte ik op Het landleven in de letterkunde der XIXe eeuw, een uitvoerige studie van Marie-Elisabeth Belpaire. Nog nooit had ik van haar gehoord; terwijl zij, om maar een paar voorbeelden te geven, het mogelijk gemaakt heeft dat vrouwen aan een hogeschool konden studeren en de vrouw achter de schermen was van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort!
Nu was ik heel nieuwsgierig geworden. Zou mevrouw Belpaire mevrouw Němcová kennen en zou zij misschien ook over haar schrijven in haar onderzoek naar negentiende-eeuwse schrijvers over het leven op het land?
M.-E. Belpaire, stimulator van uiteenlopende Vlaamse culturele initiatieven - zij wordt wel de moeder van de Vlaamse beweging genoemd - en voorvechtster van vrouwengelijkheid, constateert dat romanschrijvers zich in de meest uiteenlopende onderwerpen verdiepen en die als achtergrond, of zelfs als basis van hun boeken gebruiken, maar dat het niet zo gemakkelijk is om een 'landelijke roman' te schrijven. "Nochtans om buitentypen te scheppen wordt iets bijzonders vereischt, dat de gewone romanletterkunde niet vergt" noteert zij in haar boek Het landleven in de letterkunde der XIXe eeuw, 1902. Een grondige kennis van de boerenstand, van het 'buitenwezen' wordt volgens haar zelden aangetroffen bij 'geestelijk ontwikkelden'. Toch ziet zij om zich heen verschillende schrijvers van betekenis die het genre beoefenden: Hendrik Conscience en Virginie Loveling dicht bij huis, maar bijvoorbeeld ook Georges Sand en George Eliot. Een veranderde opvatting over de werkelijkheid ligt daaraan ten grondslag: in de negentiende eeuw geen pastorale verheerlijking van lieflijke landschappen meer, maar een sociaal-realistische weergave van het buitenleven. Ook de vorm verschilt: "geen uitgezochtheid, geen tentoonleggen van eruditie of belezenheid", maar eenvoud en natuurlijkheid.

Babička , de grootmoeder uit de prozaschets van Němcová , gaat met enige tegenzin bij haar zoon, zijn vrouw en kinderen wonen en wordt daar al gauw de spil van het familieleven. Zij voedt de kleinkinderen op, gaat met hen tochtjes maken, vertelt hun verhalen. Dat zijn op zichzelf staande vertellingen, die bijvoorbeeld gaan over de ontmoeting van grootmoeder met keizer Joseph II, of over Viktorka, een vrouw die in de steek gelaten door haar vriend, waanzinnig wordt en in de bossen leeft waar haar kind geboren wordt dat ze na de geboorte verdrinkt. Viktorka is overigens als apart verhaal al in 1851 in een tijdschrift gepubliceerd (zie het artikel van Kees Mercks in het Tijdschrift voor Slavische literatuur, mei 2013). Veel aandacht heeft Božena Němcová ook voor de slotbewoners, met wie Babička heel vertrouwd omgaat, maar van wie wel gezegd wordt in verschillende bronnen die ik gelezen heb, dat het zwakke karakters zijn, die te edel en te ideaal worden afgeschilderd.
Behalve een portret van de grootmoeder laat Babička ook het landleven zien, dat realistisch weergegeven wordt in beschrijvingen van de omgeving, van gewoonten (zoals de gebruiken bij feestdagen en het op bedevaart gaan, een jaarlijks ritueel), van ontmoetingen met mensen van daar. Ook al blijft een directe, morele boodschap achterwege, Němcová laat duidelijk zien dat de mens van nature goed is, met name de plattelandsbewoner. Het buitenleven wordt boven het leven in de stad geplaatst. Zo toont de grootmoeder een groot inzicht in de volkswijsheid en is ze een voorbeeld voor anderen, met name voor het Tsjechische volk. Josef Seifert zegt over Němcová en 'haar' grootmoeder: "In ihrer (...) Erzählungen wird (...) immer wieder das Thema von der Aufgabe des Weibes für Familie und Volk behandelt, aber stets in anderer Beleuchtung und anderer Umwelt." (Dr. Josef Leo Seifert, Literaturgeschichte der Cechoslowaken, Südslawen und Blulgaren, 1922).
Behalve aandacht besteden aan de positie van de vrouw was het zeker ook de bedoeling van de schrijfster om het nationale bewustzijn van haar Tsjechische volk een extra impuls te geven. En daarin staat ze niet alleen. Het is een verschijnsel van de tijd: in het midden van de negentiende eeuw is er geen Europese cultuur te vinden die geen pleitbezorgers voor de nationale eigenheid kent.
Zoals Božena Němcová een boegbeeld voor haar volk en tijd geweest is, was Marie-Elisabeth Belpaire dat ook. Beide dames waren vurige pleitbezorgers voor hun cultuur, hadden oog voor de positie van de vrouw en wilden zo onafhankelijk mogelijk zijn. Vreemd vind ik het dat beide vrouwen stadsbewoners waren - Belpaire was een Antwerpse, Němcová is geboren in Wenen en gestorven in Praag - ook al heeft Němcová wel enige jaren op het platteland doorgebracht. Hun belangstelling voor het rurale sluit volgens mij niet alleen aan bij een modieuze trend: hun keuze voor besproken personen en beschreven onderwerpen was ook persoonlijk en zelfbewust. En of ze elkaar gekend hebben of van elkaars bestaan wisten? Vast wel: al in 1858 verscheen de Duitse vertaling van Babička, in 1880 de Franse, in 1891 de Engelse, in 1894 de Deense. Allemaal talen die mevrouw Belpaire beheerste. Overigens is de vertelling van Božena Němcová in de loop der jaren in wel meer dan dertig talen vertaald. En nu, eindelijk, in 2014 ook in het Nederlands.