maandag 28 januari 2013
"Mijn helden zijn nog niet dood."
Het laatste nummer van Tijdschrift voor Slavische Literatuur opent met een toneelstuk van Anatoli Gavrilov, in de vertaling van Willem Weststeijn. Nietsvermoedend, volstrekt onwetend en de hele tijd één oog gericht op 24 examenleerlingen die hun laatste opstel voor Nederlands aan het schrijven waren, begon ik te lezen. Ongeduldig als altijd had ik de inleiding, toelichting niet gelezen. Ik heb me laten overrompelen.
We spelen Gogol (2011) wordt gespeeld door vier personen: Gogol en drie hoofdpersonen, Tsjitsjikov, Chlestakov en Poprisjtsjin, hoofdpersonages uit resp. Dode Zielen, De revisor en Dagboek van een gek. Het is een absurde sitiuatie: ze zitten met z'n vieren achter een tafel, stellen zich voor en geven (on)interessante details over henzelf prijs. Een voorbeeld.
G: Geen eigen rijtuig. Huurkoetsiers.
T: Ik heb een rijtuig met vering en een driespan paarden.
C: Huurkoetsiers.
P: Ik loop.
Elke keer wordt er een pauze ingelast; daarna gaat 'het gesprek' weer verder, in steeds dezelfde volgorde: eerst Gogol, dan zijn personages. Met en met worden de vier personages uit Gavrilovs toneelstuk duidelijker; de kijker - in mijn geval de lezer - heeft een beeld van de protagonisten.
Opeens zegt Gogol: "Het werk aan het tweede deel van Dode zielen gaat moeizaam. Mijn helden zijn nog niet dood." Op die verzuchting wordt gereageerd. T: Waarom niet?; C: Schrijf iets lichts, iets amusants, iets grappigs.; P: Ik moet even weg. Daarna volgen echte gesprekken, absurde, tragische, humoristische, steeds onderbroken door pauzes. Gogol is de aangever; hij is de drager van de melancholie, de weemoed; hij klaagt over kou en ziek worden; vraagt zich af wat 'menselijke waardigheid' precies is; vindt dat hij tekort geschoten is en gaat na zijn laatste woorden: "Ik voel me niet lekker, ik heb hoofdpijn." op de grond liggen waarbij hij zijn jas over zich heentrekt.
Het duurt een hele tijd voordat Gogols medespelers doorhebben dat hun schepper dood is. Waardig nemen ze na elkaar afscheid van de overledene en leggen geld neer, wetend dat Gogol zelf niets heeft voor een begrafenis.
Na een lange pauze waarin verschillende geluiden te horen zijn van muziek en stadsverkeer, springt Gogol opeens op. In flarden herinnert hij zich situaties uit zijn leven, hij is blij met het geld dat de anderen hebben achtergelaten, denkt aan zijn jeugd, zijn schrijverschap en de waardering die hij daarvoor heeft gekregen, de reizen die hij heeft gemaakt. "Ik ben opgebrand. Pauze. Je moet waarschijnlijk sterven om opnieuw op te staan. Pauze. Ik ga het klooster in. Pauze. Beter neerslachtigheid en mistroostigheid door mezelf dan eigendunk in mezelf." Moskou is het eindstation. Hij maakt een buiging en gaat af. Einde.
Wij spelen Gogol is een bijzonder aardig toneelstuk, meer nog een eenakter. De tekst is treurig, maar hier en daar ook heel komisch, zoals blijkt uit de volgende passage. Tsjitsjikov, hoofdpersoon uit de Dode zielen, een man van enig aanzien, is even weg geweest en bij terugkeer mist hij iets. "De kip. Ik arriveerde, nam mijn intrek in een hotel, dineerde met koolsoep, gevulde pasteitjes, hersens met doperwtjes, saucijsjes met kool, zoute augurken en een zoet pasteitje, dronk een kopje koffie, knapte een uiltje, ging een eindje kuieren, at als avondmaal koud kalfsvlees, ging liggen, vervolgens bezoeken, diners, banketten - maar de kip? Ik herinner me immers heel goed dat ik een gebraden kip bij me had! Ze was in groen papier gepakt - waar is ze?" Als verteld wordt dat hij de kip zelf heeft opgegeten, maar dat waarschijnlijk vergeten is, riposteert hij met de opmerking dat hij nooit iets vergeet, waarop na enig geharrewar het gesprek eindigt met een verwijzing naar 'de speculatie met de zielen van de dode boeren.'
Enige voorkennis van het werk, de inhoud van Gogols bekendste romans en toneelstukken is misschien niet noodzakelijk, maar wel handig. De kans zal, denk ik, klein zijn, maar ik zou veel in het werk stellen om een uitvoering van dit toneelstuk te kunnen zien.
Abonneren op:
Posts (Atom)