donderdag 10 januari 2013

Pompoenen in Saboentsji

 

"Meer dan twintigduizend arbeiders leven in Saboentsji (nu: Sabunçu), hier zijn minstens drie keer zoveel pompoenen. Bij deze exemplaren van een overdadige natuur verdwijnen bijna de druiven, de dadels de vijgen en de peren. Aan honderd kraampjes verkoopt men vruchten, brood, vlees, vette varkens, groot, zwartgevlekt en zwaar, maar rap als honden, varkens die tempo hebben: een zuidelijke en geestige luim van de schepping."

In Joseph Roths Reis door Rusland gaat het niet om pompoenen. In deze bundel essays gaat het om een beeld van de jonge Sovjet-Unie. In 1926 maakte Roth voor de Frankfurter Zeitung een reis door Rusland en doet hij verslag van de meest uiteenlopende onderwerpen, zoals: de gebruiken aan een grensovergang, het religieuze leven in Moskou, een bootreis over de Wolga naar Astrakan, de volkeren in de Kaukasus, het straatleven in Rusland, de positie van de joden, de kerk en de godsdienstpolitiek, het theater, de school en de jeugd, de verburgerlijking van de revolutie.

De 'feuilletons', zoals ze destijds genoemd werden, zijn kritischer dan ik verwacht had. Er is veel kennis van zaken nodig voor de lezer om al zijn opmerkingen in een juist perspectief te plaatsen: Lenin was al vijf jaar dood, Stalin had zijn ideeën over de 'planeconomie' nog niet ten uitvoer gebracht. Het gaat om een periode die relatief vrij rustig was en waarvan ik niet zo'n duidelijk beeld heb. Gelukkig heeft de vertaler, Koos van Wehring, in voetnoten toelichting gegeven bij diverse namen en begrippen.

Dat maakt naturlijk ook dat Roths artikelen zo interessant zijn; soms lijkt het alsof de dagelijkse gang van zaken acceptabel is: verschillende volkeren leven naast elkaar, godsdienstuitoefening is (nog?) mogelijk, er is relatieve vrijheid. Juist de passages waarin het 'gewone' leven in de nieuwe Sovjetsteden beschreven werd, vond ik heel erg mooi. Een voorbeeld:

"Daartussendoor schuift de massa: mannen in goedkope blouses, velen in een leren jack, allen met bruine en grijze mutsen, in grijze, bruine en zwarte hemden; veel boeren en nog halve plattelandstypen, de eerste generatie die het lopen  geleerd heeft op het plaveisel van een straat. Soldaten in lange, gele jassen, politiemannen met donkere en donkerrode mutsen, mannen met aktetassen die ook zonder dit voorwerp als functionaris herkenbaar zijn, oude burgers die hun prestige ophouden en nog een witte kraag, een hoed en een zwart baardje dragen - de mode van de intelligentsia van de jaren negentig - en de onvermijdelijke lorgnet aan het dunne gouden kettinkje dat de schelp van het oor afgrenst van de schedel; debatterenden die naar de club gaan en onderweg al het clubgesprek beginnen; een paar angstige, heel primitieve meisjes van de liefde, van het type: neem er de tijd voor, zeer zelden een goed geklede vrouw, nooit een mens die niets omhanden heeft en nooit een mens die men het zou aanzien dat hij helemaal geen zorgen heeft. Alles ademt de sfeer van een leven dat vol is van arbeid en rijk aan problemen. Of men arbeider is of functionaris of kantoobediende. Men is actief of men wordt net actief. Men is lid van de partij of men bereidt zich juist voor in de partij opgenomen te worden (en zelfs het partijloos zijn is nog een vorm van activiteit). Men fixeert steeds zijn positie ten opzichte van de nieuwe wereld. Men corrigeert zijn standpunt. Men is nooit helemaal een privé-mens. Men is altijd een zeer levendig bestanddeel van de samenleving. Er wordt georganiseerd, er wordt gespaard, er wordt een campagne gestart, een resolutie opgesteld, een delegatie verwacht, er wordt een delegatie begeleid, er wordt iemand uit de partij gestoten, een ander opgenomen, er wordt ingezameld, afgeleverd, gestempeld - er wordt, er wordt, er wordt! De hele wereld is een reusachtig apparaat. Elke bejaarde, elk kind is erbij betrokken en draagt verantwoordelijkheid, het is een groot gedoe van bouwen en dichtgooien en bakstenen slepen, hier liggen brokstukken, daar ligt nieuw bouwmateriaal - en alle mensen klimmen op steigers, staan op ladders, gaan trappen omhoog, repareren, demonsteren of gooien dicht. Nog staat niemand vrij en soeverein met beide benen op de grond."

Ik geef toe, pompoenen lijken in een dergelijke stad een Fremdkörper te zijn; maar Saboentsji, een stad niet ver van Bakoe (hoofdstad van het huidige Azerbeidzjan) is geen stad als Moskou of Kiev, is wellicht een stad waarin in het leven in 1926 nog niet zo heel anders was dan in de tijd van de tsaren. Jammer, dat ik zo weinig van die tijd in die Sovjet-staten afweet, staten waarin bewoners geen gemakkelijk leven geleid zullen hebben, maar ook staten met zulke interessante gebruiken en sprookjesachtige namen.

Joseph Roth, Reis door Rusland, 1994