Zo'n dag of tien heb ik erover gedaan, wat betekent dat ik niet echt gegrepen werd door het boek. Toch vond ik het mooi. Als ik erin las, nam het me wel mee, ondanks de sombere inhoud: het verhaal over de politie-inspecteur Beg die in een niet te benijden sleur leeft en het grimmige, angstaanjagende verhaal over de vluchtelingen die om te overleven voor niets terugdeinzen.
Wat ik ook vreemd vind, is de vervlechting met de Joodse cultuur: het jodendom, de rabbi's. Als het gaat om een zoektocht naar een identiteit, het willen behoren tot een bepaalde groep, het verlangen naar geborgenheid, het kunnen koesteren van hoop op een beter leven, dan begrijp ik het enerzijds wel, maar ook dan vind ik dat idee, dat thema in deze roman een beetje gekunsteld. Toegegeven, het is een metafoor voor een groter verband, idee, maar het is zo on-Nederlands. Het gebruiken van joodse elementen in de Nederlandse literatuur is - voor zo ver ik weet - min of meer voorbehouden aan schrijvers met joodse wortels. Dat wil niet zeggen, dat anderen er niet over zouden mogen schrijven, maar op dit moment voel ik me er een beetje ongemakkelijk bij.
Kortom, het is een boek dat nog een paar dagen in de marinade moet liggen. Ik ben er duidelijk nog niet helemaal uit, ook omdat het zo heel anders van toon en sfeer is dan veel andere romans van daar, dat wil zeggen: die ik ken. Denk aan Joseph Roth, Paustovski, Babel...