vrijdag 25 juli 2014

Het brilletje van Tsjechov

"Ze zeiden dat op de promenade een nieuwkomer was verschenen: een dame met een hondje."

Krielaars begint zijn boek, Het brilletje van Tsjechov. Reizen door Rusland niet met het brilletje, maar met dat hondje. Het zien van de verfilming van het bekende verhaal  De dame met het hondje in de jaren '70 was een van zijn eerste kennismakingen met Rusland en de Russische literatuur.

Een soortgelijke ervaring heb ik ook. Eind jaren '60, begin jaren '70 zag ik op een zaterdagmiddag een tv-documentaire over Rusland. Waar die precies over ging, weet ik niet meer, wel dat de muziek en de beelden grote indruk op me maakten. Misschien is het daar allemaal mee begonnen!

Michel Krielaars vertelt aan de hand van zijn reizen door Rusland - van Taganrog naar Sint-Petersburg en van Moskou  tot Vladivostok - over Rusland, over de Russen en over Tsjechov, de schrijver die hem vertrouwd maakte met het landschap, wiens personages 'gewone mensen' waren, die een groot psychologisch inzicht had, een subtiele pen, enzovoorts.  Omdat Krielaars vanaf 2007 vijf jaar correspondent voor NRC Handelsblad was in Moskou, was er geen betere gids voor hem dan Anton Tsjechov. "Door zijn brilletje, een pince-nez, hoopte ik de vreemde wereld waarin ik terecht was gekomen beter te kunnen doorgronden." (p.13)

In zo'n 400 pagina's vertelt Krielaars over de kou, de slechte wegen, de bureaucratie, corruptie, alcoholmisbruik, de Wolga, de datsja's, de Sovjetwansmaak, Stalin, versleten kapokjassen, 'De kersentuin', de Russische ziel, bolsjewieken, Odessa, iconen, Anna Achmatova, de KGB, samowar, kalasjnikov, Karel van het Reve, censuur, registratieformulieren, prostitutie, Poesjkin, Russische bruiden, Zaal nr. 6, dissidentschap, Solzjenitsyn, de Oekraïne, de Krim, ballingsoorden, Tataren, roebelcrisis, Nizjni Novgorod, "Naar Moskou, we gaan naar Moskou!", Levitan, Perm-36, drugsgebruik, Tomsk, gastarbeiders, Melichovo, weemoedige soldatenliedjes, wodka, de boeren, de nieuwe rijken, Chordokovski, Poetin, de revolutie, Tolstojs Messianisme ...

De reizen langs al de plaatsen die een rol speelden in het leven van Tsjechov dwingen Krielaars tot het herlezen van de verhalen, tot bespiegelingen over het Rusland van nu. Hij constateert dat de veranderingen tussen toen en nu vaak marginaal zijn. Dat is niet zo vreemd omdat wel gezegd wordt dat Tsjechov zijn tijd vooruit was; bovendien mag men niet vergeten dat Rusland een statische maatschappij is.

Met plezier heb ik met Krielaars en Tsjechov meegereisd, hoewel ik de laatste soms een beetje uit het oog verloor. Maar allez, gezien de ondertitel kan ik daar begrip voor opbrengen. Wat ik niet begrijp, is het ontbreken van een register en bronvermeldingen: er wordt veel geciteerd, maar de precieze  herkomst wordt zelden vermeld. Dat is jammer, omdat er zoveel namen en titels genoemd worden; dan was een register een handig hulpmiddel geweest. Een lijst van geraadpleegde literatuur wordt wel achteraan opgenomen, maar ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat die een zeer beperkte en zelfs willekeurige keuze is van alles wat in het boek genoemd wordt. Zo zijn er bijvoorbeeld nogal wat pagina's gewijd aan Achmatova en Paustovsky, maar ze ontbreken helemaal in de anderhalve pagina geraadpleegde literatuur, terwijl Brodsky, die in één zin wordt genoemd, wel opgenomen is.

Ik kwam zoveel namen van schrijvers, zoveel titels van boeken en verhalen tegen! Telkens weer pakte ik een verhalenbundel van Tsjechov om Krielaars te onderbreken en me te verdiepen in o.a. 'Kruisbessen', 'Een voorval uit de praktijk', 'De repetitor', 'De wolf', 'Een man in een foedraal', 'Dochter van Albion', 'Het huis met de mezzanine', 'De Zweedse lucifer', 'Kinderen', 'Het oude huis' en ... 'De dame met het hondje'!

Het zal duidelijk zijn: Michel Krielaars heeft mijn liefde voor de verhalen en toneelstukken van Anton P. Tsjechov weer aangewakkerd. Door Krielaars' bril heb ik de wereld van Tsjechov en zijn Russen opnieuw leren doorgronden. Ik ben hem er erkentelijk voor.



dinsdag 13 mei 2014

Boerbeskuit en melktert

Mooie romans lezen is een bijzondere ervaring; mooie romans lezen waarin ook over spijs en drank geschreven wordt is een heel bijzondere ervaring.

In Kroniek van Perdepoort vertelt Anna Louw over twee families: de Lotriets, een blanke familie die een nieuwe 'plaas' uit de grond stampt, en de bewoners van Ertmanstasie, kleurlingen. Het verhaal over de Lotriets draait om de herbegrafenis van de stamouders en in drie dagen - 9, 8 en 7 maart - wordt het duidelijk hoe Koos en Dora Lotriet zich vergaloppeerd hebben: het nageslacht, waterloten, heeft niet hun pionierskracht. Ook het leven van de bewoners van Ertmanstasie, een groepje woningen in een uithoek van het domein van de Lotriets, cirkelt die dagen om de dood: Fielies, de zoon van Mietje die huishoudster is bij een van de Lotriets, komt door een stom ongeluk om het leven.

Kroniek van Perdepoort, geschreven in 1975, is niet alleen een psychologisch familiedrama, het is ook een politieke roman die laat zien dat de 'apartheid' voor zowel blanken als kleurlingen een versleten systeem geworden is. Ook de religie, waarvan de roman doordrenkt is, biedt geen oplossing: voor alle peronen is er geen toekomstperspectief.

Hoe familiebanden ook zijn, er zullen altijd gelegenheden zijn om samen te eten. Dat geldt ook voor de personen in deze roman. Laat ik beginnen met de melktert.

Speciaal voor het bijeenzijn na de herbegrafenis zijn melkterte gebakken. Kolie, de wat onnozele zoon van Attie, de opvolger van Koos Lotriet, is er verzot op.

"De keukenmeid schepte pap voor hem op en Kolie keek intussen naar de linnen zak die op het rek lag. Hij zat vol boerbeskuit en onder de witte doeken stonden melkterte. Onbehouwen begon hij zijn pap op te lepelen. Toen dat niet gauw genoeg naar zijn zin ging, liet hij zijn hoofd zakken om direct uit het bord te eten, als een hond.
De hele tijd waren zijn ogen op de rij taarten gericht. Eerst keek hij goed of er niemand in de keuken was, de achterdeur stond open. Hij propte de voorkant van zijn hemd vol beschuit en kneep onder elke arm een taart vast." (p. 57-58)


Het bakken van goede melkterte is een kunst; alleen Letta, de vrouw van Jan, de oudste zoon van Koos Lotriet,  mag ze maken. "Haar moeder zei altijd: 'Letta's melktert...', met een gezicht waarop iets tussen trots en ontzag te lezen stond."(p.75) Voor vandaag zijn er twaalf gebakken.

Samen eten geldt niet voor Kobus. Verlaten door vrouw en twee dochters eet, vreet,  hij zijn teleurstellingen van het leven weg. Alleen! Geen grotere vreugd dan een speenvarken van Mietje.
'Kobus bekeek eerst aandachtig, concludeerde dat Mietje nog niets verleerd was: bros en bruin als hout, het vel, nét genoeg aangebakken, dat zag je aan de parelachtige structuur, hier en daar licht geweken zodat de laag vet tevoorschijn kwam. Kobus haalde eerst zijn wijn, daarna ging hij zitten, zijn ellebogen uiteen, terwijl zijn maagsappen schreeuwden. Eerst spoelde hij zijn mond met wijn, een wrange prikkeling op zijn tong en de binnenkant van zijn wangen, hij liet hem walsen en slikte hem door voordat hij te warm werd. Daarna sneed hij een boutje aan, stak het op een vork en kauwde al proevend: van grote klasse  - de wrange wijnsmaak zakte weg achter het zoetige vlees dat wegsmolt in zijn mond. Het brosgebakken vel liet hij voorlopig op de rand van zijn bord liggen, en om alles eerst te keuren at hij een paar vorken aardappel en pompoen, zomaar uit de schalen. Pas daarna hoopte hij zijn bord op: rijst doorweekt met saus, pompoen, gekookte aardappels, nam dan het stukje korst tussen zijn vingers en beet met een vragende uitdrukking op zijn gezicht: een zweempje bitter, lichtjes zout, goed gepeperd: op de hele wereld was er niets lekkerders!
Dat was maar het begin. " (p.250)

In Ertmanstasie is ook een begrafenis gaande, die van Fielies. Die plechtigheid is minder officieel, er zijn minder mensen. Gelukkig is er stekelvarken, "een paar nachten geleden gevangen met behulp van een juten zak en een pompoen." (p.356) Ta'Jehanna, de oudste vrouw van Ertmanstasie met het meeste aanzien, maakt hem klaar. "Het huidje wordt gebakken, (...) het achterboutje en de schouderstukjes en het ruggetje worden gestoofd. Ta'Jehanna deelde uit, zelf at ze niet mee, eten in de andere knechtenhuisjes vond ze nooit een prettig idee." (p.357)

Wellicht wordt nog het smakelijkst gegeten bij de leider van de kerkeraad, Gert Garing. Samen eten in groot familieverband is daar op zondagen na de dienst een steeds terugkerend ritueel.
" 'De lamsbout wordt koud. Snij eerst maar eens aan, pa,' maande de oude Kittie hem. Ze was een energieke, magere oude vrouw met een ongelofelijk geplooide nek. En trots op haar kookkunst; ze duldde geen gesprekken voordat er was gegeten.
Gert sneed. Gehoorzaam begonnen de messen en vorken de volgeladen borden te strelen. Er heerste stilte - af en toe vroeg een klein kind bescheiden fluisterend om nog een stukje, één keer de schoondochter die wilde weten waar haar schoonmoeder dan toch saffraan haalde wanneer ze geelrys maakte." (p.34)

Anna Louw heeft een mooie roman geschreven, een heel mooie roman. Ook zonder de aandacht voor al die maaltijden is dit een boek dat indruk maakt. Het doet denken aan andere grote romans als De Toorberg van Etienne van Heerden en Duiwelskloof van André Brink, romans die later geschreven zijn en die mogelijk schatplichtig zijn aan Kroniek van Perdepoort. Het zou me niet verbazen.






donderdag 16 januari 2014

Bezeten levens

Alice Munro, Liefdesvorderingen. Verhalen, 1990, 300 pp.
Vertaald uit het Engels (Canada), The Progress of Love, 1986
Nederlandse vertaling: Pleuke Boyce en Jeanne Polderman
11 januari 2014

Munro maakt in elf verhalen duidelijk hoe ingrijpend jeugdherinneringen kunnen zijn, hoe kwetsbaar mensen zijn en ook, hoe zonderling. De personen, bijna altijd buitenstaanders, lijken gewoon, alledaags, maar zijn dat niet. Het is meer alsof ze zich niet bij de wereld hebben kunnen aansluiten. Dat de protagonisten uit de provincie en meestentijds zelfs van het platteland komen, zal daar zeker een rol bij gespeeld hebben, temeer omdat er een sterk verlangen is naar de grote stad, de echte wereld.

In een bijna koele, observerende stijl deelt Alice Munro mee wat hun zoal overkomt en overkomen is. Ze staat stil bij ogenschijnlijk onbelangrijke details en laat ingrijpende gebeurtenissen in een oogwenk, haast terloops, voorbijsnellen. Het spel met de tijd, het versnellen en vertragen en het maken van sprongen, brengt grote spanning. O.a. door de tragische gebeurtenissen hebben de verhalen vaak de reikwijdte van romans, noodlotromans. "Een beul met zachte handen" wordt Munro wel genoemd!

In het verhaal 'Een steekje los' wordt het leven van drie zussen beschreven. Hun moeder, Tante Ivie genaamd, heeft al drie baby's gehad, drie jongetjes, maar die zijn jong gestorven.
 'Verloren' betekende dat iemand gestorven was. 'Zij heeft ze verloren' betekende dat ze gestorven waren. Dat wist Violet. Toch fantaseerde ze soms. Hoe Tante Ivie - haar moeder - een drassig terrein was opgelopen, het onbebouwde terrein aan de achterkant van de schuur, een schemerige plek vol scherp gras en elzebosjes. Daar, in het treurige licht, had Tante Ivie haar baby's per abuis neergelegd om ze nooit meer terug te vinden.
Violet, de ondernemendste van de drie zussen, gaat in Ottawa naar de kweekschool, verlooft zich en is van plan om in de stad te blijven wonen en niet meer terug te gaan naar de uithoek van Zuid-Sherbrooke. Ze wil gaan lesgeven in Ottawa en dan trouwen.
De week vóór het examen kreeg ze een brief van thuis. Hij was niet van Koning Billy of Tante Ivie afkomstig - zij schreven geen brieven -, maar van de vrouw van de naburige boerderij, de eigenares van de naaimachine. Ze heette Annabelle Wrioley en ze stelde belang in Violet. Ze had zelf geen dochter. Ze had Violet vroeger een verschrikking gevonden, maar nu vond ze haar een doorzetster.
Haar terugkeer naar huis is dringend gewenst. Haar vader, koning Billy, krijgt vreselijke dreigbrieven. Iedereen is ontzet, men barricadeert de deuren, maar de gruwelijke brieven blijven komen. Totdat Violet de schrijfster ervan ontmaskert.  Dat betekent meteen dat haar hele leven overhoop gegooid wordt: Ottawa, haar baan, haar verloofde, het is voorbij.
Ze keek uit het raam en ze wist het. De zon scheen op het gepluimde junigras en de boterbloemen en de vlasleeuwebekken en de oude, gladde keien en het hele haveloze landschap, waar ze nooit om zou geven; en het woord dat haar te binnen viel was 'gouden'.
Een gouden kans.
Waarop?Je weet waarop. Om toe te geven. Om voor hen te zorgen. Om voor anderen te leven.Op deze manier kon Violet haar pijn achter zich laten. Als een gewicht dat van haar afviel. Als ze zou neerknielen en ook haar oude ik zou achterlaten en haar ideeën over hoe haar leven behoorde te zijn, dan zouden gewicht, pijn en vernedering als bij toverslag verdwijnen. En dan zou ze nog steeds uitverkoren zijn.
 
Haar zussen gaan naar de stad, trouwen en krijgen kinderen. Pas als haar ouders overleden zijn, trekt Violet ook naar de stad, waar ze een baan krijgt bij de provinciale telefoonmaatschappij. Ze leeft haar leven als een oudere juffrouw, ondanks haar verknochtheid aan een neef en haar - korte - huwelijk met een weduwnaar. Ze raakt wat in de war, begrijpt de dingen niet meer helemaal en nadat ze in haar keuken - per ongeluk - brand heeft veroorzaakt, sterft ze in het ziekenhuis aan haar verwondingen.

Met bewondering heb ik Munro's verhalen gelezen. Fascinerend vind ik de op- en neergang van de personages, waarbij dient opgemerkt te worden dat de neergang soms ook wel weer gevolgd wordt door een 'way up'. Het zijn personages die tegelijkertijd met groot mededogen worden beschreven.  De soberheid van stijl, de sprongen in de tijd die je verrassen, het beroep op het inlevingsvermogen van de lezer zorgen ervoor dat Alice Munro je bij de les houdt. Ik kijk ernaar uit om een tweede bundel van haar te lezen.
 

zondag 10 november 2013

Stefan Hertmans,Oorlog en terpentijn, 2013

Het jaar 2014 komt eraan, de stroom van publicaties over de Eerste wereldoorlog neemt toe. Terecht. In de zomer van 2013 is aan die lijst een prachtige roman toegevoegd: Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans.

In deze roman vertelt Hertmans aan de hand van dagboeken van zijn opa, diens levensverhaal. Hij had zijn schriften met aantekeningen vlak voor zijn dood gekregen, maar Hertmans durfde er lange tijd niet in te lezen.

Als kind werkte Urbain, zijn grootvader, in een ijzergieterij in Gent. In 1914, hij zal een jaar of twintig zijn, wordt hij frontsoldaat in de Grote Oorlog. Ondanks alle gruwelijkheden, grote teleurstellingen en diep verdriet behoudt hij zijn levenskracht. In stilte draagt hij zijn jeugdervaringen, zijn herinneringen aan de oorlog en zijn jong gestorven geliefde met zich mee. Het zijn geheimen waar niemand weet van heeft. Rust vindt hij in zijn schilderijen die hij bezielt met zijn verlangens, zijn kostbare souvenirs. Lezend in de cahiers komt de kleinzoon het levensverhaal van zijn grootvader op het spoor. Wat een geluk dat die kleinzoon een schrijver is, en niet zomaar een schrijver: met deze imponerende roman geeft Hertmans een groots en waardig eerbetoon aan Urbain Hertmans en al zijn generatiegenoten.

Een paar fragmenten uit het tweede deel, 1914 - 1918 en een uit het eerste deel.

"Wanneer het enkele dagen vredig en stil blijft, komt een officier in de loopgraven, brult dat het hier geen kermis is, grijpt een geweer en lost doelbewust enkele schoten in de lucht, zodat de hel herbegint door het terugschieten van de Duitsers. Zodoende leven we in een soort godsgericht zonder god: wat we doen en laten wordt bepaald door een onberekenbaar oordeel dat elk ogenblik, voor de banaalste beweging, de dood tot gevolg kan hebben. De kleinste foute beoordeling kan zomaar het laatste oordeel blijken. Niet dat de dood daar banaal door wordt, maar het sterven lijkt des te absurder - die hel van pijn, vormloze gruwel die uit het lichaam puilt, de ondraaglijkheid van kermende jongens net voor de dood, de handen op hun opengereten lijf, dat graaien in het eigen einde en het janken om hun moeder. Kinderen, het zijn ontelbare verwoeste jongens van amper twintig, die nu helder door het leven zouden moeten gaan en die hier in de gruwel verzinken." pp. 226-227

"Wat ons hier achter de IJzer nog overblijft, is niet veel meer dan een streep grond die amper te verdedigen valt, wat nat gezeikte loopgraven rond platgeschoten dorpen, kapotgebombardeerde wegen waarover geen voertuig meer rijden kan, een krakende, door onszelf moeizaam meegesjouwde paardenkar bepakt met kisten vochtige munitie die voortdurend in de gracht dreigt te kieperen zodat we, waarschuwende kreten onderdrukkend, wroeten als gekken voor elke tien meter vooruitgang; de grommende officieren in de met planken afgezette grotere putten, waar elke dag weer de piotten water moeten hozen en de steeds weer beslijkte officierslaarzen moeten poetsen; het eeuwig gebukt lopen in loopgraven, stinkend en smerig, met onze uniformen vol luizen, ons kontgat brandend van huidirritatie omdat er geen zuiver water voorhanden is om ons te wassen na elke aanval van diarree, met buikkrampen over de zware klonten aarde kruipend als trollen in een gruwelsprookje, de schuine avondzon die over de lege vlakte strijkt, fijt in opengereten vingers die in prikkeldraad zijn blijven haken, de opschrikkende herinnering aan een ander, onwaarschijnlijk leven, als ergens in een vlierstruik plots een lijster fluit of een lentebriesje de geur van grasland van ver achter de garnizoenslinie aandraagt; dan weer gooien we ons plat op de buik voor een uit het niets opduikende aanval met houwitsers, het beetje brood dat we net in de hand hadden valt in het slijk van de tot pap getrapte bodem van de walmende loopgraaf." pp. 227-228

"Mijn dierbare Gabrielle,
Het is juni, een schone dag, de binnenschepen zie ik voorbij varen van hieruit. Ik zit aan het kleine tafeltje dat ik later met houtmotieven beschilderde, ge zoudt het u herinneren. Ik ben aan uw graf geweest vanmiddag. Het regende aanvankelijk heel licht, alsof er druppels uit de blauwe lucht aan kwamen waaien. Meteen daarna brak de zon weer volop door, en het brandglasraam aan de achterkant van de kleine kapel op uw grafsteen liet licht door dat me herinnerde aan de kleurenbundels in de kerken uit mijn kinderjaren. De kleinkinderen liepen langs de paden, voorbij de grote bronzen engel die aan het begin van de rij staat waar ge begraven ligt. Ik zag hen over de heuvel lopen, in de richting van het Campo Santo. Ze begrijpen hier niet zoveel van, ze snateren en spelen en zijn geen ogenblik stil. In het terugkeren zag ik een dode marter liggen bij een oud, scheeftgezakt graf, en het was alsof alle verdriet dat ik sinds uw verscheiden heb, zich samenbalde in dat dode, stijve beest met de vuile moddervegen in zijn koude vacht. Ik dacht nog: daar maakt men zulke fijne penselen van. Ik ben altijd de correcte militair gebleven die ik was, Gabrielle, en ik heb geen zweem van emotie getoond aan Maria en de kinderen.
Thuis heb ik de laden geopend waarin alles onaangeroerd ligt - uw kerkboek, uw linnengoed, uw mutsjes voor de nacht. Het zal er blijven liggen, als in een eenvoudige schrijn. Ons huwelijk is niet gemakkelijk geweest, en ge weet hoe ik heb gevochten met de duivels diep in mij. Ons Heer heeft ons veel gegeven, Gabrielle, minder dan we wilden misschien, maar toch meer dan genoeg om er het zwijgen toe te doen."


maandag 14 oktober 2013

Te wapen!

Geen angst, het is nog rustig hier op het platteland. De enige oproerkraaiers, de vossen, ga ik niet aanpakken, ondanks hun soms felle jacht op de kippen. De bovenstaande strijdkreet heeft op deze plaats geen enkel belang.

Wat dan?

Treuzelend voor de boekenkasten, viel me een heel dun boekje (46p.) op, Zes kaarsen voor Indië, geschreven door Leonhard Huizinga, de schrijven van o.a. de 'Olivier-en-Adriaan-boeken' en het zo nu en dan grappige geschiedenisboek, Zo schreed de beschaving voort.

Grappig is  Zes kaarsen voor Indië beslist niet. In zes opeenvolgende dagen, beginnend bij 31 december 1944, geeft Huizinga zich over aan allerlei gedachten over Indië en beschrijft hij achtereenvolgens de kust, de dessa, het leven langs de weg en in de trein, de stad en tenslotte het onderdrukte Indische volk. In deze publicatie verdedigt hij het Nederlandse kolonialisme, dat volgens hem ook voor de Indische bevolking een zegen is. Het 'te wapen' slaat dan ook op de verdijving van de Japanse overheerser.

Deze clandestiene uitgave werd voor het eerst verspreid in maart 1945 door het 'ondergrondsche blad "ons Volk"'; in juni 1945 verscheen de 'tweede vrije druk'. Deze bundel over het verleden en vooral de toekomst van Indonesië heeft als tijdsdocument wel belang. Het einde van de Duitse bezetting kwam in zicht en ook in Indië moet de bezetter, de Japanner, verdreven worden. "Vrijheid voor Nederland! Vrijheid voor Indië! (...) Zoo mengen de klokken van Oost en West hun gelui tot één orgelende harmonie (...), asl één vuurgloed laaien zij ten hemel, als één kreet donderen zij binnen onze vier grenzen hun grooten roep: TE WAPEN!"


zaterdag 1 juni 2013

Senang in Den Haag

Han Friedericy, Maria Dermoût, Bep Vuyk, Louis Couperus - het is immers Couperusjaar -: ik ben in de ban van voormalig Nederlands-Indië! De sfeer uit de boeken van de bovenstaande schrijvers lijkt nog springlevend. Ga maar kijken op de Tong Tong fair.

Afgelopen dinsdag was ik er voor het eerst, op uitnodiging van een vriendin, een ervaren en gepassioneerd Pasar malam-ganger. Het is overweldigend wat je allemaal ziet, hoort en proeft daar op het Malieveld in Den Haag. De voormalige koloniën leven, ook als 'Belanda' voel je je 'senang', daar op die pasar.

Bij de entree krijg je de 'Boekoe pienter', een handig boekje dat je wegwijs maakt, zodat je weet waar je kunt 'slentershoppen', waar je 'oleh-oleh' (cadeautjes) kunt kopen, waar de 'eetwijk' is waar je kunt smikkelen en smullen, en ... waar de podia zijn waar het Tong Tong Festival plaatsvindt.

Ik zag de film 'Sang Penari', een film naar een boek van Ahmad Tohari, die dit jaar de Indonesische inzending voor een Oscar was. De film beschrijft het leven van een 'ronggeng' (dansmeisje en prostituee) en het opkomend communisme in haar dorp. De oude, traditionele wereld en de nieuwe die met elkaar in botsing komen, worden verbeeld als een Shakespeariaans drama over lot en noodlot.

Gelukkig zag ik ook nog een stukje van de wayangvoorstelling, 'Wayang Diponegoro', een wayangspel van Ki Ledjar Soebroto. Ki Ledjar was onlangs ook te zien in de serie De Gouden eeuw, gepresenteerd door Hans Goedkoop.

Ik kocht eetmandjes, houten lepels van aren- en palissanderhout, een lemper en een ijzer om wiebelkoekjes mee te maken. En natuurlijk boeken: een brievenboek, Indische brieven. Een bestuursambtenaar in de buitengewesten, dat het leven op Sumatra beschrijft in de jaren '20 - '40 van de vorige eeuw, verzorgd door de dochter van Bouwe Kuik, Ineke Everts-Kuik, en haar man, Philip Everts en een kookboek van Wieteke van Dort, Aan tafel met Wieteke van Dort. Zij was, evenals de bewerkers van het vorige boek, aanwezig om de boeken te promoten, een praatje te maken en te signeren. In een antiquariaat vond ik nog een boek van Junghuhn, officier van gezondheid en groot natuuronderzoeker op Java in de negentiende eeuw, De onuitputtelijke natuur.

En...... ik at saté kambing (van geitenvlees), gado gado, pisang goreng, martabak (een soort omelet), dronk een tjendol,  .......

En oh, wat waren de mensen vriendelijk, en oh, wat voelde ik me senang, en jawel, volgend jaar ga ik weer. De data van de 56e Tong Tong fair zijn genoteerd: 29 mei t/m 9 juni 2014!


woensdag 15 mei 2013

Han Friedericy over het Makassaarse rijk van Gowa

Bone, Watampone, Makassar, Pare-Pare, Menado, Watan Soppeng, Sengkang, Wadjo, Badjoé, Oedjoeng Lamoeroe, Toedjoewé, Mara, Palete, Madjene, Bonthain, Bantaëng, Maros, Palopo, Loewoe, Wadjose, Siwa, Balanglompo, Bantimoeroeng, Sindjai, Bikeroe, Manipi, Soenggoeminasa, ......

Namen, namen, namen die voorbij denderen als treinen van een hogesnelheidslijn. Je ziet ze, probeert ze te proeven, maar voordat je de smaak van de naam, of alleen maar die van het woord kunt proeven, dient zich de volgende aan. Van de ene betovering duikel je in de andere. De ene plaats is nog overweldigender dan die daarvoor, die je verbeelding toch ook al aan het wankelen bracht.


Deze plaatsen op Celebes spelen een rol in De eerste etappe, een brievenboek van H.J.Friedericy. Hij schreef in de jaren twintig van de vorige eeuw zijn ouders opdat zij zich een beeld konden vormen van zijn leven daar, op Zuid-Celebes. Hij was jong, op 22-jarige leeftijd vertrok hij per s.s. "Jan Pieterszoon Coen', en pas in 1928, zes jaar later keerde hij terug voor zijn eerste verlof.

Friedericy vertelt over Boeginezen en Makassaren, over feestjes met landgenoten, over tournees door de bergen, over de vorsten van Gowa, over de overplaatsingen, over de kleding, over zijn vrienden, over toneelavonden, over patrouilles, over rechtzaken, over hertenjachten, over bestuur en zelfbestuur, over......

Met veel genoegen en met de atlas aan mijn zij (!)heb ik dit boek gelezen, dat pas in 1961 gepubliceerd werd en waarover wel verteld wordt dat de ruim dertig jaar daarvoor geschreven brieven enigszins opgeschoond zijn. Soit! In de opdracht van De eerste etappe staat: "Voor mijn oude Celebes-vrienden". Mij lijkt dat ze veel plezier gehad moeten hebben bij het lezen van dit boek, een boek waaruit wel heel veel liefde spreekt voor land en volk.