In deze roman van Thomas Mann is de komst van Charlotte Kestner-Buff in Gasthof 'Zum Elephanten' in Weimar de oorzaak van nogal wat commotie. Zij is immers het hoofdpersonage in het populaire boek, Die Leiden des Jungen Werthers' van Goethe. Iedereen wil haar zien - het plein staat vol mensen - ; velen wil haar spreken. Achtereenvolgens zijn dat de portier van het hotel, de heer Mager; de privéleraar van Goethes zoon August en secretaris van Goethe, dr. Riemer; Adèle Schopenhauer, zus van de later beroemde filosoof, die de hulp van mevrouw Kestner-Buff inroept om het voorgenomen huwelijk van haar geliefde vriendin met August te voorkomen en Kammerrat Von Goethe zelf, ofwel: August. Alle drie hebben ze zo hun opvattingen over Goethe: het is geen beminnelijke man, hij heeft een grote eigendunk, is een rokkenjager, verwaarloost zijn familie; is een opportunist; denkt alleen aan eigenbelang ... In het daarop volgende hoofdstuk, het zevende, ligt het perspectief bij Goethe zelf en inderdaad, het is een onaangenaam mens die zichzelf het centrum van de wereld vindt. In hoofdstuk 8 is er een dinertje ten huize van Goethe, speciaal ter gelegenheid van de komst van Charlotte naar Weimar. Ze komt al snel tot de conclusie dat het niet nodig geweest was om onder het mom van een bezoek aan haar zus en haar familie Goethe terug te willen zien: het is een oninteressante man die geen belangstelling voor haar toont. In het laatste hoofdstuk denkt Charlotte dat ze Goethe in een koets naast haar ziet zitten, maar het zijn maar spiegelingen en wellicht ook bespiegelingen. Net zoals de knipkunst een metafoor voor droom en werkelijkheid is of zelfs de werkelijkheid, van de cultuur en kunst banaliseert. : "Ik heb de silhouetkunst altijd hogelijk gewaardeerd en ben steeds van mening geweest dat het een verlies voor hart en oog is dat ze in onbruik raakt," aldus Charlotte op in haar gesprek met Adèle Schopenhauer die vertelt dat Goethe zo gecharmeerd was van deze huisvlijt. (p. 114-115).

Tot slot nog een paar citaten:
"Op ons huidig cultureel niveau zijn het niet meer de potentaten voor wie de massa te hoop loopt; dat doet men voor de sterren van het intellectuele leven."(p. 111, Mager, ironisch?)
"Ik had altijd de indruk," vervolgde Adèle, "dat de voorname kringen, althans hier in Duitsland, in hun drang tot onderworpenheid hun superieuren en lievelingen zelf bederven en hun een pijnlijk misbruik van superioriteit opdringen..." (p.119).
"August was zoon - dat was de belangrijkste eigenschap van zijn leven."(p.180).
"Gebraden gans en pudding, excellentie." "Flink wat kastanjes als vulling, dat is voedzaam." (p.262)
"Frambozen waar de zon op staat. Verwarmde vruchtengeur, onmiskenbaar. Zijn ze in de keuekn aan het inmaken? Daar is het toch niet de juiste tijd voor. Het zat in mijn neus. Is een heel aangename geur, en prachtige vruchten, bol van sap onder dat fluwelig-droge, warm van levensvuur als vrouwenlippen." (p. 270).
Margriet Hos-Wijnen, Hombourg, 19 januari 2017