zaterdag 22 november 2014

Snijbiet en pompoen, bette et potiron, Mangold und Kurbis

Veel heeft onze moestuin op dit moment niet te bieden, maar als we - ondanks de overlast van slakken, mollen, woelratten, buurtende kippen en ander gespuis - ergens plezier van hebben, dan is het wel van snijbiet.


Snijbiet is een geweldige groente; je kunt hem stoven, roerbakken, rauw eten. Hij is geschikt voor soep, voor stamppotjes, hartige taarten, maar past ook goed in Aziatische gerechten en misstaat niet in de Mediterrane keuken. Een ander, zeer groot bijkomend voordeel, beslist niet te verwaarlozen in de 'Potagerie van Geheut',  is dat ie bestand is tegen slakken, mollen, woelratten en inderdaad, ook kippen. Er is zoveel snijbiet, het is zo'n gemakkelijke groente, dat de schade van die schepsels als vanzelf binnen de perken gehouden wordt.



En dan zijn er natuurlijk nog de pompoenen, hoewel die nu allemaal gerooid zijn, of snijd je die? Hoe het zij, ze liggen op dit moment nog decoratief te wezen, maar verdwijnen een voor een in de keuken om gebruikt te worden voor soepen, stoofschotels en pumpkin pies! Min of meer bij toeval heeft die pumpkin zich genesteld op de composthopen. Het werd zo'n wirwar van pompoenstengels, -bladeren en -vruchten, dat de composthopen zelfs tijdelijk buiten gebruik moesten worden gesteld.





Vanavond hebben we Cream of Pumpkin Soup gegeten, naar een recept uit een BBC-kookboekje. Zo'n soep is eenvoudig te maken en een weldaad op een koude, herfstige dag. Ingrediënten: pompoen, olie, ui (ook uit onze moestuin), knoflook (idem), komijnzaadjes (hebben we in het verleden wel in de moestuin gehad), aardappel (die van 'ons' zijn al op :-( ), tijm (jazeker), bouillon. Half uurtje laten sudderen, pureren en serveren met een kloddertje crème fraiche en wat blaadjes salie (uiteraard!).

donderdag 20 november 2014

Verdwaald in boeken

Gisteren had ik 'dentale verzorging' nodig. Geploeter aan je tanden is een delicate zaak waarvoor ik graag de grens oversteek om naar een vertrouwd adres in Heerlen te gaan. Deze keer werd ik echter elders in Nederland opgewacht, in Landgraaf.

Moet ik normaal gesproken al op mijn tanden bijten voor het halfjaarlijkse bezoek, nu was er een extra handicap: de gebitverzorger aldaar 'überhaupt' vinden. Ik had me goed voorbereid en reed er gelukkig zonder aarzeling naar toe. Ook de behandeling was kinderspel, in een mum van tijd stond ik weer buiten.

Fluitend reed ik naar huis. Dacht ik. Opeens was ik de weg kwijt en raakte ik verward in Landgraafse buitenwijken als Nieuwenhagerheide, Achter den Winkel, Op de kamp, De Streep, Kakert, Leenhof. Pas op de Kaalheidersteenweg in Kerkrade kwam ik op bekend terrein. Nu kon ik op de automatische piloot naar huis tuffen, maar niet zonder eerst even een bezoekje aan de RD4 gebracht te hebben. Dat had ik nu wel verdiend.

En, ziehier de buit! De biografie over Antoine de Saint-Exupéry, romans van Hürliman en Nádas, een toneelstuk van Anton Koolhaas, drie nog ontbrekende kookboekjes uit reeksen die ik min of meer verzamel, een studie van Dick Hillenius over eilanden met hun typische flora en fauna (dubbel) en .... een Blok-boekje dat ik nog niet had!

Vanochtend heb ik 'Oom Olifant' gelezen. Wat een mooi verhaal. Daarom, speciaal voor Thijs, die pas vier jaar is, maar al een groot olifantenkenner, uit dit prachtige boekje van Arnold Lobel het 'olifants-lied'. Mijn 'jour' in Wallonië heeft een mooie start gemaakt, hij begint met een gil(letje)!



vrijdag 26 september 2014

Literair landleven


Over Babička en Belpaire


Als Tsjechofiel (maar niet-slavist) was ik heel nieuwsgierig naar de Nederlandse vertaling van Babička, het eerste literaire werk van betekenis in de Tsjechische taal geschreven door  Božena  Němcová. Afgelopen voorjaar verscheen Grootmoeder bij uitgeverij Ad. Donker in een vertaling van Kees Mercks.

Het is niet zo eenvoudig om je te verplaatsen in een grootmama uit het midden van de negentiende eeuw, zeker niet als ze ook nog in totaal andere omstandigheden leeft en een groot Godsbesef toont dat het onze niet meer is. Verrassend vind ik echter de ingelaste vertellingen: ze zijn fris, niet al te beschrijvend, geschreven met oog voor detail en soms zelfs meeslepend. Me verdiepend in Božena Němcová en de plattelandsliteratuur uit de negentiende eeuw stuitte ik op Het landleven in de letterkunde der XIXe eeuw, een uitvoerige studie van Marie-Elisabeth Belpaire. Nog nooit had ik van haar gehoord; terwijl zij, om maar een paar voorbeelden te geven, het mogelijk gemaakt heeft dat vrouwen aan een hogeschool konden studeren en de vrouw achter de schermen was van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort!

Nu was ik heel nieuwsgierig geworden. Zou mevrouw Belpaire  mevrouw Němcová kennen en zou zij misschien ook over haar schrijven in haar onderzoek naar negentiende-eeuwse schrijvers over het leven op het land?

M.-E. Belpaire, stimulator van uiteenlopende Vlaamse culturele initiatieven - zij wordt  wel de moeder van de Vlaamse beweging genoemd -  en voorvechtster van vrouwengelijkheid, constateert dat romanschrijvers zich in de meest uiteenlopende onderwerpen verdiepen en die als achtergrond, of zelfs als basis van hun boeken gebruiken, maar dat het niet zo gemakkelijk is om een 'landelijke roman' te schrijven. "Nochtans om buitentypen te scheppen wordt iets bijzonders vereischt, dat de gewone romanletterkunde niet vergt" noteert zij in haar boek Het landleven in de letterkunde der XIXe eeuw, 1902. Een grondige kennis van de boerenstand, van het 'buitenwezen' wordt volgens haar zelden aangetroffen bij 'geestelijk ontwikkelden'. Toch ziet zij om zich heen verschillende schrijvers van betekenis die het genre beoefenden: Hendrik Conscience en Virginie Loveling dicht bij huis, maar bijvoorbeeld ook Georges Sand en George Eliot. Een veranderde opvatting over de werkelijkheid ligt daaraan ten grondslag: in de negentiende eeuw geen pastorale verheerlijking van lieflijke landschappen meer, maar een sociaal-realistische weergave van het buitenleven. Ook de vorm verschilt: "geen uitgezochtheid, geen tentoonleggen van eruditie of belezenheid", maar eenvoud en natuurlijkheid.

Božena  Němcová's, Babička. Schetsen van het landleven, (1855) had in Belpaires studie opgenomen kunnen worden: het is een reeks van herinneringen en vertellingen die zich afspelen op het platteland, waarin de schrijfster duidelijk laat zien dat zij kennis heeft van boerenstand en buitenleven. Dat zij niet de enige is die zich aangetrokken voelt tot het beschrijven van het rurale, blijkt niet alleen uit de besproken schrijvers in het boek van Marie Belpaire, ook Walter Schamschula, die in zijn omvangrijke Tsjechische literatuurgeschiedenis, Geschichte der tschechischen Literatur II, 1996, uitvoerig op Božena  Němcová en haar betekenis voor de Tsjechische literatuur ingaat, wijst o.a op Berthold Auerbach en Georges Sand en hun mogelijke invloed op de Tsjechische Němcová . Schrijven over het landleven hangt dus duidelijk in de lucht.

Babička , de grootmoeder uit de prozaschets van Němcová , gaat met enige tegenzin bij haar zoon, zijn vrouw en kinderen wonen en wordt daar al gauw de spil van het familieleven. Zij voedt de kleinkinderen op, gaat met hen tochtjes maken, vertelt hun verhalen. Dat zijn op zichzelf staande vertellingen, die bijvoorbeeld gaan over de ontmoeting van grootmoeder met keizer Joseph II, of over Viktorka, een vrouw die in de steek gelaten door haar vriend, waanzinnig wordt en in de bossen leeft waar haar kind geboren wordt dat ze na de geboorte verdrinkt. Viktorka is overigens als apart verhaal al in 1851 in een tijdschrift gepubliceerd (zie het artikel van Kees Mercks in het Tijdschrift voor Slavische literatuur, mei 2013). Veel aandacht heeft Božena  Němcová  ook voor de slotbewoners, met wie Babička heel vertrouwd omgaat, maar van wie wel gezegd wordt in verschillende bronnen die ik gelezen heb, dat het zwakke karakters zijn, die te edel en te ideaal worden afgeschilderd.

Behalve een portret van de grootmoeder laat Babička ook het landleven zien, dat realistisch weergegeven wordt in beschrijvingen van de omgeving, van gewoonten (zoals de gebruiken bij feestdagen en het op bedevaart gaan, een jaarlijks ritueel), van ontmoetingen met mensen van daar. Ook al blijft een directe, morele boodschap  achterwege,  Němcová laat duidelijk zien dat de mens van nature goed is, met name de plattelandsbewoner. Het buitenleven wordt boven het leven in de stad geplaatst. Zo toont de grootmoeder een groot inzicht in de volkswijsheid en is ze een voorbeeld voor anderen, met name voor het Tsjechische volk. Josef Seifert zegt over Němcová en 'haar' grootmoeder: "In ihrer (...) Erzählungen wird (...) immer wieder das Thema von der Aufgabe des Weibes für Familie und Volk behandelt, aber stets in anderer Beleuchtung und anderer Umwelt." (Dr. Josef Leo Seifert, Literaturgeschichte der Cechoslowaken, Südslawen und Blulgaren, 1922).

Behalve aandacht besteden aan de positie van de vrouw was het zeker ook de bedoeling van de schrijfster om het nationale bewustzijn van haar Tsjechische volk een extra impuls te geven. En daarin staat ze niet alleen. Het is een verschijnsel van de tijd: in het midden van de negentiende eeuw is er geen Europese cultuur te vinden die geen pleitbezorgers voor de nationale eigenheid kent.

Zoals Božena  Němcová  een boegbeeld voor haar volk en tijd geweest is, was Marie-Elisabeth Belpaire dat ook. Beide dames waren vurige pleitbezorgers voor hun cultuur, hadden oog voor de positie van de vrouw en wilden zo onafhankelijk mogelijk zijn. Vreemd vind ik het dat beide vrouwen stadsbewoners waren - Belpaire was een Antwerpse, Němcová is geboren in Wenen en gestorven in Praag - ook al heeft Němcová  wel enige jaren op het platteland doorgebracht. Hun belangstelling voor het rurale sluit volgens mij niet alleen aan bij een modieuze trend: hun keuze voor besproken personen en beschreven onderwerpen was ook persoonlijk en zelfbewust. En of ze elkaar gekend hebben of van elkaars bestaan wisten? Vast wel: al in 1858 verscheen de Duitse vertaling van  Babička, in 1880 de Franse, in 1891 de Engelse, in 1894 de Deense. Allemaal talen die mevrouw Belpaire beheerste. Overigens is de vertelling van Božena  Němcová  in de loop der jaren in wel meer dan dertig talen vertaald. En nu, eindelijk, in 2014 ook in het Nederlands.



vrijdag 25 juli 2014

Het brilletje van Tsjechov

"Ze zeiden dat op de promenade een nieuwkomer was verschenen: een dame met een hondje."

Krielaars begint zijn boek, Het brilletje van Tsjechov. Reizen door Rusland niet met het brilletje, maar met dat hondje. Het zien van de verfilming van het bekende verhaal  De dame met het hondje in de jaren '70 was een van zijn eerste kennismakingen met Rusland en de Russische literatuur.

Een soortgelijke ervaring heb ik ook. Eind jaren '60, begin jaren '70 zag ik op een zaterdagmiddag een tv-documentaire over Rusland. Waar die precies over ging, weet ik niet meer, wel dat de muziek en de beelden grote indruk op me maakten. Misschien is het daar allemaal mee begonnen!

Michel Krielaars vertelt aan de hand van zijn reizen door Rusland - van Taganrog naar Sint-Petersburg en van Moskou  tot Vladivostok - over Rusland, over de Russen en over Tsjechov, de schrijver die hem vertrouwd maakte met het landschap, wiens personages 'gewone mensen' waren, die een groot psychologisch inzicht had, een subtiele pen, enzovoorts.  Omdat Krielaars vanaf 2007 vijf jaar correspondent voor NRC Handelsblad was in Moskou, was er geen betere gids voor hem dan Anton Tsjechov. "Door zijn brilletje, een pince-nez, hoopte ik de vreemde wereld waarin ik terecht was gekomen beter te kunnen doorgronden." (p.13)

In zo'n 400 pagina's vertelt Krielaars over de kou, de slechte wegen, de bureaucratie, corruptie, alcoholmisbruik, de Wolga, de datsja's, de Sovjetwansmaak, Stalin, versleten kapokjassen, 'De kersentuin', de Russische ziel, bolsjewieken, Odessa, iconen, Anna Achmatova, de KGB, samowar, kalasjnikov, Karel van het Reve, censuur, registratieformulieren, prostitutie, Poesjkin, Russische bruiden, Zaal nr. 6, dissidentschap, Solzjenitsyn, de Oekraïne, de Krim, ballingsoorden, Tataren, roebelcrisis, Nizjni Novgorod, "Naar Moskou, we gaan naar Moskou!", Levitan, Perm-36, drugsgebruik, Tomsk, gastarbeiders, Melichovo, weemoedige soldatenliedjes, wodka, de boeren, de nieuwe rijken, Chordokovski, Poetin, de revolutie, Tolstojs Messianisme ...

De reizen langs al de plaatsen die een rol speelden in het leven van Tsjechov dwingen Krielaars tot het herlezen van de verhalen, tot bespiegelingen over het Rusland van nu. Hij constateert dat de veranderingen tussen toen en nu vaak marginaal zijn. Dat is niet zo vreemd omdat wel gezegd wordt dat Tsjechov zijn tijd vooruit was; bovendien mag men niet vergeten dat Rusland een statische maatschappij is.

Met plezier heb ik met Krielaars en Tsjechov meegereisd, hoewel ik de laatste soms een beetje uit het oog verloor. Maar allez, gezien de ondertitel kan ik daar begrip voor opbrengen. Wat ik niet begrijp, is het ontbreken van een register en bronvermeldingen: er wordt veel geciteerd, maar de precieze  herkomst wordt zelden vermeld. Dat is jammer, omdat er zoveel namen en titels genoemd worden; dan was een register een handig hulpmiddel geweest. Een lijst van geraadpleegde literatuur wordt wel achteraan opgenomen, maar ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat die een zeer beperkte en zelfs willekeurige keuze is van alles wat in het boek genoemd wordt. Zo zijn er bijvoorbeeld nogal wat pagina's gewijd aan Achmatova en Paustovsky, maar ze ontbreken helemaal in de anderhalve pagina geraadpleegde literatuur, terwijl Brodsky, die in één zin wordt genoemd, wel opgenomen is.

Ik kwam zoveel namen van schrijvers, zoveel titels van boeken en verhalen tegen! Telkens weer pakte ik een verhalenbundel van Tsjechov om Krielaars te onderbreken en me te verdiepen in o.a. 'Kruisbessen', 'Een voorval uit de praktijk', 'De repetitor', 'De wolf', 'Een man in een foedraal', 'Dochter van Albion', 'Het huis met de mezzanine', 'De Zweedse lucifer', 'Kinderen', 'Het oude huis' en ... 'De dame met het hondje'!

Het zal duidelijk zijn: Michel Krielaars heeft mijn liefde voor de verhalen en toneelstukken van Anton P. Tsjechov weer aangewakkerd. Door Krielaars' bril heb ik de wereld van Tsjechov en zijn Russen opnieuw leren doorgronden. Ik ben hem er erkentelijk voor.



dinsdag 13 mei 2014

Boerbeskuit en melktert

Mooie romans lezen is een bijzondere ervaring; mooie romans lezen waarin ook over spijs en drank geschreven wordt is een heel bijzondere ervaring.

In Kroniek van Perdepoort vertelt Anna Louw over twee families: de Lotriets, een blanke familie die een nieuwe 'plaas' uit de grond stampt, en de bewoners van Ertmanstasie, kleurlingen. Het verhaal over de Lotriets draait om de herbegrafenis van de stamouders en in drie dagen - 9, 8 en 7 maart - wordt het duidelijk hoe Koos en Dora Lotriet zich vergaloppeerd hebben: het nageslacht, waterloten, heeft niet hun pionierskracht. Ook het leven van de bewoners van Ertmanstasie, een groepje woningen in een uithoek van het domein van de Lotriets, cirkelt die dagen om de dood: Fielies, de zoon van Mietje die huishoudster is bij een van de Lotriets, komt door een stom ongeluk om het leven.

Kroniek van Perdepoort, geschreven in 1975, is niet alleen een psychologisch familiedrama, het is ook een politieke roman die laat zien dat de 'apartheid' voor zowel blanken als kleurlingen een versleten systeem geworden is. Ook de religie, waarvan de roman doordrenkt is, biedt geen oplossing: voor alle peronen is er geen toekomstperspectief.

Hoe familiebanden ook zijn, er zullen altijd gelegenheden zijn om samen te eten. Dat geldt ook voor de personen in deze roman. Laat ik beginnen met de melktert.

Speciaal voor het bijeenzijn na de herbegrafenis zijn melkterte gebakken. Kolie, de wat onnozele zoon van Attie, de opvolger van Koos Lotriet, is er verzot op.

"De keukenmeid schepte pap voor hem op en Kolie keek intussen naar de linnen zak die op het rek lag. Hij zat vol boerbeskuit en onder de witte doeken stonden melkterte. Onbehouwen begon hij zijn pap op te lepelen. Toen dat niet gauw genoeg naar zijn zin ging, liet hij zijn hoofd zakken om direct uit het bord te eten, als een hond.
De hele tijd waren zijn ogen op de rij taarten gericht. Eerst keek hij goed of er niemand in de keuken was, de achterdeur stond open. Hij propte de voorkant van zijn hemd vol beschuit en kneep onder elke arm een taart vast." (p. 57-58)


Het bakken van goede melkterte is een kunst; alleen Letta, de vrouw van Jan, de oudste zoon van Koos Lotriet,  mag ze maken. "Haar moeder zei altijd: 'Letta's melktert...', met een gezicht waarop iets tussen trots en ontzag te lezen stond."(p.75) Voor vandaag zijn er twaalf gebakken.

Samen eten geldt niet voor Kobus. Verlaten door vrouw en twee dochters eet, vreet,  hij zijn teleurstellingen van het leven weg. Alleen! Geen grotere vreugd dan een speenvarken van Mietje.
'Kobus bekeek eerst aandachtig, concludeerde dat Mietje nog niets verleerd was: bros en bruin als hout, het vel, nét genoeg aangebakken, dat zag je aan de parelachtige structuur, hier en daar licht geweken zodat de laag vet tevoorschijn kwam. Kobus haalde eerst zijn wijn, daarna ging hij zitten, zijn ellebogen uiteen, terwijl zijn maagsappen schreeuwden. Eerst spoelde hij zijn mond met wijn, een wrange prikkeling op zijn tong en de binnenkant van zijn wangen, hij liet hem walsen en slikte hem door voordat hij te warm werd. Daarna sneed hij een boutje aan, stak het op een vork en kauwde al proevend: van grote klasse  - de wrange wijnsmaak zakte weg achter het zoetige vlees dat wegsmolt in zijn mond. Het brosgebakken vel liet hij voorlopig op de rand van zijn bord liggen, en om alles eerst te keuren at hij een paar vorken aardappel en pompoen, zomaar uit de schalen. Pas daarna hoopte hij zijn bord op: rijst doorweekt met saus, pompoen, gekookte aardappels, nam dan het stukje korst tussen zijn vingers en beet met een vragende uitdrukking op zijn gezicht: een zweempje bitter, lichtjes zout, goed gepeperd: op de hele wereld was er niets lekkerders!
Dat was maar het begin. " (p.250)

In Ertmanstasie is ook een begrafenis gaande, die van Fielies. Die plechtigheid is minder officieel, er zijn minder mensen. Gelukkig is er stekelvarken, "een paar nachten geleden gevangen met behulp van een juten zak en een pompoen." (p.356) Ta'Jehanna, de oudste vrouw van Ertmanstasie met het meeste aanzien, maakt hem klaar. "Het huidje wordt gebakken, (...) het achterboutje en de schouderstukjes en het ruggetje worden gestoofd. Ta'Jehanna deelde uit, zelf at ze niet mee, eten in de andere knechtenhuisjes vond ze nooit een prettig idee." (p.357)

Wellicht wordt nog het smakelijkst gegeten bij de leider van de kerkeraad, Gert Garing. Samen eten in groot familieverband is daar op zondagen na de dienst een steeds terugkerend ritueel.
" 'De lamsbout wordt koud. Snij eerst maar eens aan, pa,' maande de oude Kittie hem. Ze was een energieke, magere oude vrouw met een ongelofelijk geplooide nek. En trots op haar kookkunst; ze duldde geen gesprekken voordat er was gegeten.
Gert sneed. Gehoorzaam begonnen de messen en vorken de volgeladen borden te strelen. Er heerste stilte - af en toe vroeg een klein kind bescheiden fluisterend om nog een stukje, één keer de schoondochter die wilde weten waar haar schoonmoeder dan toch saffraan haalde wanneer ze geelrys maakte." (p.34)

Anna Louw heeft een mooie roman geschreven, een heel mooie roman. Ook zonder de aandacht voor al die maaltijden is dit een boek dat indruk maakt. Het doet denken aan andere grote romans als De Toorberg van Etienne van Heerden en Duiwelskloof van André Brink, romans die later geschreven zijn en die mogelijk schatplichtig zijn aan Kroniek van Perdepoort. Het zou me niet verbazen.






donderdag 16 januari 2014

Bezeten levens

Alice Munro, Liefdesvorderingen. Verhalen, 1990, 300 pp.
Vertaald uit het Engels (Canada), The Progress of Love, 1986
Nederlandse vertaling: Pleuke Boyce en Jeanne Polderman
11 januari 2014

Munro maakt in elf verhalen duidelijk hoe ingrijpend jeugdherinneringen kunnen zijn, hoe kwetsbaar mensen zijn en ook, hoe zonderling. De personen, bijna altijd buitenstaanders, lijken gewoon, alledaags, maar zijn dat niet. Het is meer alsof ze zich niet bij de wereld hebben kunnen aansluiten. Dat de protagonisten uit de provincie en meestentijds zelfs van het platteland komen, zal daar zeker een rol bij gespeeld hebben, temeer omdat er een sterk verlangen is naar de grote stad, de echte wereld.

In een bijna koele, observerende stijl deelt Alice Munro mee wat hun zoal overkomt en overkomen is. Ze staat stil bij ogenschijnlijk onbelangrijke details en laat ingrijpende gebeurtenissen in een oogwenk, haast terloops, voorbijsnellen. Het spel met de tijd, het versnellen en vertragen en het maken van sprongen, brengt grote spanning. O.a. door de tragische gebeurtenissen hebben de verhalen vaak de reikwijdte van romans, noodlotromans. "Een beul met zachte handen" wordt Munro wel genoemd!

In het verhaal 'Een steekje los' wordt het leven van drie zussen beschreven. Hun moeder, Tante Ivie genaamd, heeft al drie baby's gehad, drie jongetjes, maar die zijn jong gestorven.
 'Verloren' betekende dat iemand gestorven was. 'Zij heeft ze verloren' betekende dat ze gestorven waren. Dat wist Violet. Toch fantaseerde ze soms. Hoe Tante Ivie - haar moeder - een drassig terrein was opgelopen, het onbebouwde terrein aan de achterkant van de schuur, een schemerige plek vol scherp gras en elzebosjes. Daar, in het treurige licht, had Tante Ivie haar baby's per abuis neergelegd om ze nooit meer terug te vinden.
Violet, de ondernemendste van de drie zussen, gaat in Ottawa naar de kweekschool, verlooft zich en is van plan om in de stad te blijven wonen en niet meer terug te gaan naar de uithoek van Zuid-Sherbrooke. Ze wil gaan lesgeven in Ottawa en dan trouwen.
De week vóór het examen kreeg ze een brief van thuis. Hij was niet van Koning Billy of Tante Ivie afkomstig - zij schreven geen brieven -, maar van de vrouw van de naburige boerderij, de eigenares van de naaimachine. Ze heette Annabelle Wrioley en ze stelde belang in Violet. Ze had zelf geen dochter. Ze had Violet vroeger een verschrikking gevonden, maar nu vond ze haar een doorzetster.
Haar terugkeer naar huis is dringend gewenst. Haar vader, koning Billy, krijgt vreselijke dreigbrieven. Iedereen is ontzet, men barricadeert de deuren, maar de gruwelijke brieven blijven komen. Totdat Violet de schrijfster ervan ontmaskert.  Dat betekent meteen dat haar hele leven overhoop gegooid wordt: Ottawa, haar baan, haar verloofde, het is voorbij.
Ze keek uit het raam en ze wist het. De zon scheen op het gepluimde junigras en de boterbloemen en de vlasleeuwebekken en de oude, gladde keien en het hele haveloze landschap, waar ze nooit om zou geven; en het woord dat haar te binnen viel was 'gouden'.
Een gouden kans.
Waarop?Je weet waarop. Om toe te geven. Om voor hen te zorgen. Om voor anderen te leven.Op deze manier kon Violet haar pijn achter zich laten. Als een gewicht dat van haar afviel. Als ze zou neerknielen en ook haar oude ik zou achterlaten en haar ideeën over hoe haar leven behoorde te zijn, dan zouden gewicht, pijn en vernedering als bij toverslag verdwijnen. En dan zou ze nog steeds uitverkoren zijn.
 
Haar zussen gaan naar de stad, trouwen en krijgen kinderen. Pas als haar ouders overleden zijn, trekt Violet ook naar de stad, waar ze een baan krijgt bij de provinciale telefoonmaatschappij. Ze leeft haar leven als een oudere juffrouw, ondanks haar verknochtheid aan een neef en haar - korte - huwelijk met een weduwnaar. Ze raakt wat in de war, begrijpt de dingen niet meer helemaal en nadat ze in haar keuken - per ongeluk - brand heeft veroorzaakt, sterft ze in het ziekenhuis aan haar verwondingen.

Met bewondering heb ik Munro's verhalen gelezen. Fascinerend vind ik de op- en neergang van de personages, waarbij dient opgemerkt te worden dat de neergang soms ook wel weer gevolgd wordt door een 'way up'. Het zijn personages die tegelijkertijd met groot mededogen worden beschreven.  De soberheid van stijl, de sprongen in de tijd die je verrassen, het beroep op het inlevingsvermogen van de lezer zorgen ervoor dat Alice Munro je bij de les houdt. Ik kijk ernaar uit om een tweede bundel van haar te lezen.