donderdag 28 februari 2013

Uit de verzameling, 1



Nog één nachtje en dan wordt dit winterkookboek opgeborgen; tot begin december 2013 duurt z'n zomerslaap. Oef, zou het dan toch lente worden?

Toch is dit een heel aardig boek, geschreven door Martine Wittop Koning (1870-1963), een huishoudlerares en kookboekenschrijfster met een omstreden reputatie. Haar bemoeienissen met de voedingsgewoonten van arbeiders, haar zuinigheid, haar theosofische opvattingen en vegetarisme maakten haar vaak tot mikpunt van spot. Ze werd zelfs medeverantwoordelijk gesteld voor de teloorgang van de Nederlandse burgerkeuken, aldus Floor Meijer in het Digtitaal Vrouwenlexicon. Desondanks heeft ze genoeg opdrachten gekregen van de o.a. de voedingsmiddelenindustrie: ze heeft meer dan 250 kookboeken geschreven!


I

In dit kookboek, beter reclameboek, uitgegeven in 1920, staan overigens aardige recepten. Toegegeven, de basisingrediënten zijn ons wat vreemd: Delftsche slaolie is olie van olie (=pinda)nootjes, Delfrite is een vast vet, ook van pindanootjes en Delfia werd gemaakt van kokos. Mij lijkt dat onze olie en margarine aardige alternatieven zijn. Wat te denken van: Bruine boonensoep met kerry, Aardappel-pie, Kalfsvleescroquetten, Filosoof, Plukvisch, Stokvisch-koekjes, Pommes château, Heete bliksem, Spruitjes met kastanjes, Hollandsche saus, Vegetarische jus, Sla van Brusselsch lof, Gebakken grutjes, Arretje-cake, Drabbelkoeken, Pound cake, Gevulde cake..... Die laatste heb ik vandaag gemaakt. Je maakt een deegbeslag van het recept van 'pound cake' - eigenlijk niets anders dan de Franse 'quatre quart-cake' - en mengt daar 200 gram vruchten door: krenten, rozijnen, sukade of gember.

 

maandag 25 februari 2013

Reikhalzend lezen naar de zomer....

"Die nacht was het onweer na een zwoel lome, zwaar loden sirocco-dag, kort tragisch, een katastrofe gelijk, verdonderd over de vallei van de Lima, en de morgen, onwetend van het wrede geweld, klaarde als de dageraad van een weer nieuwe en loutere toekomst, de zomerzon triomfantelijk stijgend in een oneindige hemel van diep, heel diep azuur."

Een mooiere openingszin kun je haast niet wensen nu heel het landschap hier bedekt is door een dikke, dikke laag sneeuw. 'Verlangend naar zoele zomerhitte' heb ik dan ook deze novelle gelezen, een verhaal over een liefde in Italië. In de eerste zin staat de hele geschiedenis in een notendop: de ontluikende liefde en de tragische afloop. Aldo Ardo, een gewezen militair arts, die in de oorlog in Abessinië was, en Milia, een zenuwzieke Hollandse vrouw, weduwe, ontmoeten elkaar in een kuuroord in de Apenijnen. De knappe, sensuele Italiaan verovert de terughoudende, koele, blonde Emilia. Hij wil onbelemmerd genot, zij wil ook zekerheid, een toekomst. Een minnebrief en een dood getrapte hagedis maken een abrupt einde aan de voor beiden zo overweldigende zomer. Hij verlaat haar, op zoek naar puur, ongecompliceerd genot, zij teert weg en sterft van liefdesverdriet.

Veel waardering kreeg Couperus destijds niet voor deze novelle: 'keukenmeidenroman', 'spoorweglectuur' (de recensies van A. de Savornin Lohman en J. de Meester zijn terug te vinden op de website van het Louis Couperus Genootschap). Men doelde op de inhoud, maar ook op de taal: "Hij leutert er maar zoo wat op los." Anna de Savornin Lohman vindt zelfs zijn opmerkingen over het eten 'burgerjongensachtig onnoozel'.

In 1999 maakte regisseur Frans Weisz een verfilming van dit verhaal, "Een vrouw van het noorden". Zoals Couperus in 1908 kritiek kreeg op zijn novelle, zo moest Weisz in 1999 ongezouten opmerkingen incasseren. Onder de titel 'Bedeesde passie in overbekende landschappen' bespreekt Bianca Stigter (in: NRC Webpagina's) de film, die overigens afwijkt van het originele verhaal van Couperus. Over Emilia (gespeeld door Johanna ter Steege) merkt ze op dat haar uitstraling "eerder aards (is) dan Haags, meer deerne dan dame". Stigter noemt deze fatale liefde er een van dertien in een dozijn.

De film heb ik niet gezien, de novelle onlangs voor het eerst gelezen. Wat ik ervan vond? Ik vond het een heel mooi, soms zelfs ontroerend verhaal. En dat niet alleen om de aanwezigheid van de sneeuw en de afwezigheid van de zon! Of was dat juist andersom?

woensdag 13 februari 2013

Noodlot, niets dan noodlot

Afgelopen week heb ik drie boeken gelezen: Het volgende verhaal (1991) van Cees Nooteboom, Het getraliede venster (1937) van Klaus Mann en Bonita Avenue (2010) van Peter Buwalda. Alle drie de boeken tonen de macht van het noodlot: in het eerste boek is die hilarisch, in het tweede, gekunsteld en in het derde boek tragisch, diep tragisch. Zo als een noodlot moet zijn!

Aanvankelijk vond ik het boek van Nooteboom mooi: erudiet, niet nadrukkelijk Hollands, fraaie zinnen. Zo halverwege had ik genoeg van die eruditie, het begon etalagekunst te worden. Het verhaal gaat over een oud-leraar klassieke talen die op een ochtend in een hotelkamer in Lissabon wakker wordt, terwijl hij de vorige dag nog in Amsterdam was. Gaandeweg komt de lezer erachter wat er met deze man, met de bijnaam Socrates, aan de hand is, waarom hij nu zijn geld moet verdienen met het schrijven van reisgidsen. Fragmentarisch is het boek, fragmentarisch in de afwisseling van het narratieve en beschouwende. Mooie zinnen zijn er zeker en ook verhalende fragmenten die je met nieuwsgierigheid leest, maar Het volgende verhaal blijft vlees en vis. Toch neemt dat niet weg, dat ik dit boek nog wel eens zal gaan herlezen, in een breder kader: meer boeken van Nooteboom, moderne romans drijvende op verhalen en personen uit de klassieke oudheid en/of boeken waarin sterrenbeelden uitbundig beschreven worden.


, Dat geldt denk ik niet voor de roman van Peter Buwalda, een 'caleidoscopische zedenroman' (achterflap). Wellicht is een dergelijk verhaal niet (meer) aan mij besteed. Ook hier is de pronkzucht van de schrijver groot aanwezig. Er is zoveel: liefde, verraad, intellectuele milieus, ontspoorde kinderen, actualiteit, porno, materialisme, echtscheidingen, gruwelijkheden..... Jammer, 'in der Beschränkung zeigt sich der Meister'! Ik heb het boek, 542 pagina's, tot de helft gelezen, de afloop heb ik op een website gelezen. Waarom? Omdat een havo-leerling het voor zijn literatuurexamen gelezen heeft. Het kan natuurlijk zijn dat ik wat gemist heb, maar als dat zo is, zijn dat mijns inziens alleen verhalende elementen; wat gebeurt er met wie en waarom en hoe hebben die en die zich uit hun situatie gered of hoe zijn de antihelden - ik denk iedereen - uit het boek gedreven. Het is allemaal zo gezocht, zo bijeen geraapt, zo overdreven! Ik weet het, A.F.Th van der Heijden schrijft ook dikke boeken, verwerkt ook de actualiteit, enzovoort enzovoort, maar zijn schrijven staat ten dienste van een idee, beter nog één idee. Daarbij komt ook nog dat hij zijn taal, zijn inhoud en zijn structuur beheert en zich beheerst.

Klaus Mann heeft met Het getraliede venster een novelle geschreven over Ludwig II, Koning van Beieren. Beter nog, over de dood van Ludwig. Ludwig II werd gevangen genomen, onder bewaking gesteld en opgesloten. Ludwig II was gek, evenals zijn broer Otto. Met veel mededogen, met veel liefde beschrijft Klaus Mann de laatste dagen van de Beierse vorst: zijn vreugde als hij merkt dat de boeren hem trouw zijn, zijn argwaan tegenover dokter Von Duden, zijn lijfarts. Mann beschrijft zijn liefde voor de kunst en vooral zijn liefde voor Richard Wagner door wie hij zich in de steek gelaten voelt en zijn genegenheid voor Keizerin Elisabeth, een zeer grote, broederlijke, genegenheid. Zijn waanzin wordt steeds dwingender, groter en vindt een uitkomst in de dood. Ludwig verdrinkt zich in het meer bij het slot, zijn lijfarts met zich meesleurend. Een mooi boek, een boek dat niet alleen het herlezen waard is, maar ook nieuwsgierig maakt naar andere boeken van Klaus Mann.

dinsdag 5 februari 2013

Ook in Petersburg is het nog geen lente!



Onlangs heb ik Gogols Petersburgse vertellingen gelezen. Aanleiding was het verhaal De mantel, waarover ik gelezen had en aanleiding daarvoor was het toneelstuk We spelen Gogol van Anatoli Gavrilov, een toneelstuk dat ik las in het Tijdschrift voor Slavische Literatuur.

Is dit wat men noemt een kettingreactie?

Hoe het ook zij, ik heb er veel genoeglijke uren aan beleefd. De mantel vertelt het verhaal over Akáky Akákyjewitsj, een ijverig ambtenaar - kopiïst, oftewel overschrijver -  die in slechte doen is en alleen op de wereld. Zijn ondergang wordt al op de eerste pagina aangekondigd.
"De schuld ligt bij het Petersburgse klimaat."
Even verderop: "Er bestaat in Petersburg een bittere vijand van al diegenen die vierhonderd roebel of daaromtrent 's jaars verdienen. Die vijand is niemand anders dan onze noordelijke vorst, al beweert men overigens dat die zeer gezond is."
Een goede, dikke jas is dus wel het minste wat Akáky nodig heeft en juist daar ontbreekt het hem aan. Wetende dat zijn gang naar kantoor op het spel staat en zijn verstandhouding met zijn collega's - die toch al niet voortreffelijk is -, besluit hij nog zuiniger te leven om een nieuwe jas te laten maken. Het lukt hem de benodigde 150 roebel bijeen te schrapen. Fier, als een ander mens, stapt hij op een morgen naar zijn werk "in de feestelijkste stemming die men denken kan."

Wat zijn redding leek, blijkt echter zijn ondergang te versnellen: zijn mantel wordt gestolen. De aangifte van de diefstal wordt niet serieus genomen, hij vat een zware kou en sterft.
"Er was een levend wezen heengegaan en verdwenen, door niemand beschermd, door niemand bemind, door niemand belangrijk gevonden, dat zelfs niet de aandacht getrokken had van de natuuronderzoeker, die wèl een doodgewone vlieg aan een speld prikt om door een microscoop te bekijken - een wezen dat gelaten de spot van zijn collega's had verdragen en in het graf was gedaald zonder één bijzondere daad te hebben verricht, maar dat, zij het dan ook op het eind van zijn leven, een stralende vreugde in de vorm van een nieuwe mantel deelachtig geworden was."

Het verhaal gaat echter dat in Petersburg, "bij de Kalíenkinbrug, en nog een heel stuk daar voorbij, des nachts een dode rondwaarde in de gedaante van een ambtenaar die een gestolen mantel zocht".

Ik was vooral verrast door de taal van het verhaal. Gogol is een meester in de ironie, soms bijtend, meestal mild, een meester in de afwisseling van humor en tragiek, vaak zelfs in één zin. Dat laatste zegt echter ook weer niet zoveel: zijn prachtige zinnen zijn soms paginalang! Los van de inhoud krijgt de lezer niet het idee een geschiedenis te lezen die rond 1840 geschreven is. Die frisheid, die mooie stijl moet natuurlijk ook aan de vertaling van Aleida Schot toegeschreven worden. Kortom, het lezen van deze vier vertellingen, De Njefski Prospekt, Het portret, Uit het dagboek van een krankzinnige en De mantel, heeft mij gestimuleerd om ander werk van Gogol te gaan (her)lezen.

Maar nu wat heel anders. Wordt er ook nog wat gegeten in De mantel? De omstandigheden zijn er natuurlijk niet naar, maar allez, Akáky's  baas, de adjunct-bureauchef, is in een genereuze bui als onze held met zijn nieuwe mantel op het departement verschijnt en nodigt de hele afdeling uit om nog dezelfde avond thee te komen drinken. De avond begint met thee en beschuitjes, maar al spoedig wordt het souper opgediend: "dat bestond uit vinaigrette, koud kalfsvlees, pâté, vleesbroodjes en champagne." En dat is dan ook het laatste geweest waar Akáky van heeft kunnen genieten!