donderdag 19 januari 2017

Spiegelingen

Thomas Mann, Lotte in Weimar (1939). Vertaald door Tinke Davids, (Arbeiderspers, 1987)

Erstdruck von 1939 mit Original-VerlagsumschlagEen paar dagen geleden, 15 januari 2017, las ik Lotte in Weimar uit. Ik had me er veel van voorgesteld: De Buddenbrooks vond ik een aantal jaren geleden een bijzonder mooie roman. Dit boek viel tegen. Al die hoofdstukken die voor een groot deel vol staan met bespiegelende monologen, konden me niet altijd boeien. Soms was het zelfs een worsteling. Dacht ik aanvankelijk nog dat ik een hoofdstuk, zoals het derde waarin Dr. Riemer een bezoek aflegt, opnieuw moest lezen, naarmate ik verder vorderde in het boek, begon ik steeds slordiger te lezen en aan het eind renden de ogen over het blad.

In deze roman van Thomas Mann is de komst van Charlotte Kestner-Buff in Gasthof  'Zum Elephanten' in Weimar de oorzaak van nogal wat commotie. Zij is immers het hoofdpersonage in het populaire boek, Die Leiden des Jungen Werthers' van Goethe. Iedereen wil haar zien - het plein staat vol mensen - ; velen wil haar spreken. Achtereenvolgens zijn dat de portier van het hotel, de heer Mager; de privéleraar van Goethes zoon August en secretaris van Goethe, dr. Riemer; Adèle Schopenhauer, zus van de later beroemde filosoof, die de hulp van mevrouw Kestner-Buff inroept om het voorgenomen huwelijk van haar geliefde vriendin met August te voorkomen en Kammerrat Von Goethe zelf, ofwel: August. Alle drie hebben ze zo hun opvattingen over Goethe: het is geen beminnelijke man, hij heeft een grote eigendunk, is een rokkenjager, verwaarloost zijn familie; is een opportunist; denkt alleen aan eigenbelang ... In het daarop volgende hoofdstuk, het zevende, ligt het perspectief bij Goethe zelf en inderdaad, het is een onaangenaam mens die zichzelf het centrum van de wereld vindt. In hoofdstuk 8 is er een dinertje ten huize van Goethe, speciaal ter gelegenheid van de komst van Charlotte naar Weimar. Ze komt al snel tot de conclusie dat het niet nodig geweest was om onder het mom van een bezoek aan haar zus en haar familie Goethe terug te willen zien: het is een oninteressante man die geen belangstelling voor haar toont. In het laatste hoofdstuk denkt Charlotte dat ze Goethe in een koets naast haar ziet zitten, maar het zijn maar spiegelingen en wellicht ook bespiegelingen. Net zoals de knipkunst een metafoor voor droom en werkelijkheid is of zelfs de werkelijkheid, van de cultuur en kunst banaliseert. : "Ik heb de silhouetkunst altijd hogelijk gewaardeerd en ben steeds van mening geweest dat het een verlies voor hart en oog is dat ze in onbruik raakt," aldus Charlotte op in haar gesprek met Adèle Schopenhauer die vertelt dat Goethe zo gecharmeerd was van deze huisvlijt. (p. 114-115).


Afbeeldingsresultaat voor Thomas Mann Lotte in weimarUiteraard gaat deze roman over veel meer en veel interessantere onderwerpen dan hierboven geschetst: het gaat over de bezinning op een nieuw Duits rijk na de val van Napoleon, het gaat over verleden en herinnering; over heldenstatus; over rang en stand; over Romantiek en Verlichting enzovoorts. Maar vooral gaat het over Duitsland in 1939, over ballingschap, over humanisme, over poëzie, filosofie. Zo verbiedt Goethe zijn zoon zich aan te sluiten bij de groepen die Napoleon willen verjagen: ben geen meeloper, denk na over valse gevoelens van patriottisme, verheerlijk eendracht en discipline niet. Kortom, het is een lastige roman die veel voorkennis vereist en vooral veel geduld. Een roman die erom vraagt herlezen te worden.

Tot slot nog een paar citaten:
"Op ons huidig cultureel niveau zijn het niet meer de potentaten voor wie de massa te hoop loopt; dat doet men voor de sterren van het intellectuele leven."(p. 111, Mager, ironisch?)
"Ik had altijd de indruk," vervolgde Adèle, "dat de voorname kringen, althans hier in Duitsland, in hun drang tot onderworpenheid hun superieuren en lievelingen zelf bederven en hun een pijnlijk misbruik van superioriteit opdringen..." (p.119).
"August was zoon - dat was de belangrijkste eigenschap van zijn leven."(p.180).
"Gebraden gans en pudding, excellentie." "Flink wat kastanjes als vulling, dat is voedzaam." (p.262)
"Frambozen waar de zon op staat. Verwarmde vruchtengeur, onmiskenbaar. Zijn ze in de keuekn aan het inmaken? Daar is het toch niet de juiste tijd voor. Het zat in mijn neus. Is een heel aangename geur, en prachtige vruchten, bol van sap onder dat fluwelig-droge, warm van levensvuur als vrouwenlippen." (p. 270).

Margriet Hos-Wijnen, Hombourg, 19 januari 2017





woensdag 11 januari 2017

Born for better things!

Charles Dickens, Oliver Twist of hoe het een jongen van de armenzorg verging. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 1986, 452 pp., vertaling C.J.Kelk
Oorspronkelijke titel: Olivier Twist, or the Parish Boy's Progress. By Boz', 1838



Afbeeldingsresultaat voor dickens oliver twist first editionHet eerste boek van het jaar (2017) en meteen een mooi begin!

Ondanks de bescheiden verzameling van Dickens-uitgaven, ruim twintig, heeft het (te) lang geduurd, voordat een deel uit de kast kon, mocht, komen! Een echte aanleiding was er niet, denk ik, er was gewoon nieuwsgierigheid. Zou dit soort van boeken, breed uitgemeten geschiedenissen, realistisch, sociaal bewogen, dik (!), blijven boeien van begin tot eind? Op een gegeven moment heb ik soms wat 'over-de-bladzijden-fladderend' gelezen, maar los van die pagina's, vond ik het een mooi boek en vooral het einde ontroerde.

In LIII hoofdstukken wordt het leven van het buitenechtelijke weeskind Oliver Twist verteld, dat zeer moeizaam begint: 'opgevoed' in het armenhuis, daarna een armzalig baantje bij een begrafenisondernemer. Hij vlucht naar Londen en  raakt verzeild in een dievenbende, geleid door de jood Fagin. Af en toe lijkt het erop dat zijn leven ten goede keert, maar die momenten zijn van korte duur. Uiteindelijk, na heel wat avonturen, komt alles goed en blijkt Oliver Twist zelfs van redelijk goede komaf.
Afbeeldingsresultaat voor dickens oliver twistMelodramatisch? Nee. Het is een realistisch verhaal dat laat zien hoe de armenzorg in elkaar zit, hoe verpauperd de buitenwijken van Londen zijn, hoe welig de misdaad tiert, hoe weinig de politiek zich gelegen laat liggen aan al deze misstanden. Dat impliceert dat niet zozeer het leven van Oliver Twist de essentie van het verhaal is, maar de sociale achtergrond van het leven in de onderste lagen van de maatschappij. De bekrompen provinciale mentaliteit van de parochie wordt gehekeld; Dickens levert fikse kritiek op de wijze waarop de armenzorg gestalte krijgt. Zo werd er dunne pap van havermeel verstrekt, opdat de mensen niet te lang in het armenhuis zouden blijven. Als Oliver later in de leer is en het aan de stok krijgt met een andere leerjongen, wordt gesuggereerd dat ie zich zo gek gedraagt omdat ie vlees gegeten heeft. "... als u die jongen op havermeel had gehouden, dan zou het nooit zover zijn gekomen." In de werkhuizen zijn er verder gescheiden afdelingen voor mannen en vrouwen om te voorkomen dat er nog meer paupers het levenslicht zouden zien!

Afbeeldingsresultaat voor dickens oliver twistLater in het boek gaat het vooral om de misdaad en de ellende in de Londense achterbuurten. Net zoals de wereld van het werkhuis wordt de wereld van de dieven geregeerd door galg en graf. Het is opmerkelijk dat Dickens niet moraliseert, maar beschrijft. Hij beschrijft de misdaad, het in het openbaar ophangen, het leven van prostitués.

De andere wereld, die waar Oliver zou thuis horen en zich uiteraard ook thuis voelt, wordt maar vluchtig beschreven als een waar mensen ordelijke levens leiden en waar buitenhuisjes met cottage-achtige tuinen zijn. Het is juist deze wereld, die van de gevestigde burger, die onwerkelijk is, in tegenstelling tot de wereld van Fagin en Monks (aan lager wal geraakte broer van Oliver die hem uit de weg wil ruimen).

In die zin vind ik hoofdstuk L, 'Vervolging en ontkoming', een van de mooiste. Waarschijnlijk ook omdat dat hoofdstuk na alle ellende, er kan niet meer bij, ogenschijnlijk zo rustig begint met, het lijkt wel, een 'Natureingang'. Een wel heel aparte 'Natureingang', die juist de leleijkheid aangeeft.

"In de nabijheid van dat gedeelte van de Theems, waar de kerk van Rothershire op uit komt, daar waar de huizen aan de oever het vuilst en de beurtschepen het zwartst zijn van het gruis der kolenschuiten en de smook der dicht opeengestouwde, laaggedakte huizen, vindt men de smerigste, zonderlingste en vreemdsoortigste van de vele achterbuurten, die zich in Londen verschuilen, bij het overgrote deel der Londenaren zelfs niet bij name bekend."

Er wordt verder verteld hoe Bill Sikes, nadat ie z'n 'vriendin' Nancy op gruwelijke wijze heeft vermoord, tracht te ontkomen in een van de pakhuizen op Jacobseiland, tevergeefs.

Ook de beschrijving van de laatste dagen van Fagin is knap. Nergens woorden van 'je-verdiende-schuld' en ook niet van mededogen. Het is verbazingwekkend hoe Dickens de schurk schurk laat blijven, die nog steeds denkt dat zijn gewiekstheid hem ook nu, in de gevangenis en veroordeeld tot de galg, niet in de steek zal laten. Zelfs als Oliver onder begeleiding van meneer Bronlow hem bezoekt om te achterhalen waar Fagin zijn geboortepapieren verstopt heeft, denkt ie nog te kunnen ontsnappen.

Het is inderdaad, zoals T.A.Birrel in z'n nawoord schreef, vooral een roman over misdaad en schuld, over verpaupering, over de keerzijden van de industriële revolutie, over verloedering. Het is fijn dat Oliver Twist zijn weg vindt, maar het is verschrikkelijk dat hordes mensen geen andere keuze hebben dan prostitutie en dieverij.

Margriet Hos-Wijnen, Hombourg

woensdag 1 april 2015

Huilende zeekoeien in Goena-Goena van P.A. Daum, 1889

"Het was jammer, zei hij, maar juist een paar dagen te voren waren de doejongs gevangen; om de tranen te kopen, die den dieren bij hun sterven uit de ogen stromen, waren anderen Ketjil reeds vóór geweest. En nu gebeurde het tegenwoordig waarlijk niet elken dag , dat men zo'n beest ving; het was in dat opzicht 'n slechte tijd. De visserij ja, die bleef goed; de netten waren trouw gevuld. Maar doejongs ..."
 
In de roman Goena-Goena vertelt P.A.Daum over notaris Bronkorst die verliefd is geworden op z'n jonge, Indo-Europese buurvrouw Betsy. De laatste heeft zich onlangs 'verlost' van haar man, Den Ekster, en is dus nu weduwe. Baboe Sarinah heeft haar nonna toentertijd geholpen en graag wil zij nog een keer de krachten van goena-goena aanroepen om de notaris en zijn vrouw Marie te bewegen te gaan scheiden om zo de weg te banen voor de meesteres.
 
Ingrediënten voor een melodrama? Ja. Toch is het dat niet geworden. Daum, die als journalist o.a. werkte voor het Bataviaasch Nieuwsblad, publiceerde in feuilletonvorm een groot aantal romans die allemaal geprezen worden als 'een spiegel van het koloniale leven' (Du Perron). M. Beekman, spreekt zelfs in zijn standaardwerk, Paradijzen van weleer, van 'klassieke werken uit de koloniale literatuur': "Hij was fel tegen 'woordenpraal' in zowel fictie als journalistiek en betreurde melodrama en emotionaliteit. In zijn eigen werk streefde hij ernaar de manier waarop de zaken in de maatschappij lagen, realistisch weer te geven en dat te doen in een proza dat natuurlijk en vrij van maniërisme was. (...) Het is juist deze authenticiteit waardoor de romans, geheel los van hun literaire verdienste, bewaard blijven als een waardevolle bron voor de koloniale geschiedenis van de laatste drie decennia van de negentiende eeuw."
 
Beekman merkt op dat de Javaanse wereld in de tijd van Daum Europees leek, maar 'door en door Indisch' was, ook al had Nederland de macht. Ook voor de Indo-Europese Betsy is er een duidelijke scheiding tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Wanneer Sarinah haar vertelt dat haar zoon Ketjil wel kan 'helpen' herinnert Betsy zich de man:
"Je zoon? Welke? Die dikke, die laatst op het erf was en me zo brutaal aankeek, dat ik hem een standje maakte?"
"Ja, die. O, hij is niet verlegen voor Europese vrouwen. Ik weet, dat er een is, die dikwerf bij hem komt, en die als hij het wilde, bij hem aan huis zou komen wonen om geheel zijn vrouw te worden."
"Zo'n slet!" viel Betsy uit, wier hoogheidsgevoel erg werd gekwetst door het denkbeeld, dat een  Europees meisje zich niet ontzien zou de vrouw te worden van een inlander."
Betsy lijkt een vrolijke, opgeruimde vrouw, maar ze is toch wel een beetje teleurgesteld in het leven: ze is weduwe, soit, dat heeft ze zelf min of meer gewild, ze woont bij haar oom en tante, ze heeft niet veel geld. En die buren...., die buren ontbreekt het aan niets. Notaris Bronkhorst en zijn vrouw, uit Nederland gehaald nota bene, leven op heel grote voet:
"Men kende het huis van den notaris algemeen onder den naam van 'het paleis'. Toen Bronkhorst met zijn vrouwtje naar Indië kwam, had hij 'n keurig Europese inrichting meegebracht. Fraaie ameublementen, hoogst onpraktisch en lastig om te behouden en te onderhouden, maar keurig mooi om te zien .. (...) Met den hartstocht van een huishoudelijke, welopgevoede dochter uit een nette burgerfamilie in Holland, had de jonge mevrouw Bronkhorst zich dadelijk geconstitueerd als slavin van al dat moois, behoudens de servituten haar door het moederschap opgelegd."
En dat steekt. Het is niet het moederschap dat Betsy mist, maar de luxe, de mooie meubeltjes, het geld, het aanzien. Het roer moet om, gelukkig biedt Sarinah uitkomst. Er wordt geïnvesteerd in allerlei bizarre kruiden en steentjes, in vreemd gedoe, in goena-goena dus, met de bedoeling Marie en haar man uit elkaar te drijven. Het lijkt te slagen, maar uiteindelijk laat het 'hoogheidsgevoel' Betsy in de steek. Wanneer de roddels ook de hoogste niveaus bereiken en de situatie daarmee onhoudbaar wordt, komt haar zuster Lidia  haar zus halen, ook al staan Lidia en haar man er niet op te springen om de hysterische Betsy in hun huis op te nemen:
"... het denkbeeld Betsy mee te nemen, hetzij door overreding of met zachten dwang, lachte hem volstrekt niet toe. Wel deed hij er den resident, die daarop zeer gesteld scheen, een dienst mee, welke ter gelegener tijd allicht beloond kon worden ..."
Het is overigens niet alleen eigenbelang dat hun dwingt om mevrouw Den Ekster in hun huis op te nemen; gastvrijheid was in het Indonesië van die tijd een onontkoombare plicht. Hotels, opvanghuizen, het was er, zeker in de binnenlanden, niet.

Dat Sarinah, 'baboe Betsy', het reisgezelschap volgt - "Sarinah sloot den stoet steunend en onverstaanbare woorden kauwend in haar tandelozen mond"- is geen straf voor het mislukken van 'het plan', maar een logisch gevolg van de relatie baboe en koloniaal kind. Officieus is de baboe de tweede moeder, feitelijk de eerste: het is een blijvende relatie waar geen ander familielid, geen echtgenoot ook, tussen kan komen.

De goena-goena is dus mislukt, ook al leek het succes binnen handbereik.
"Een dof geluid steeg op uit het net, dadelijk gevolgd door 't gejubel van 't vissersvolk; het inhalen geschiedde nu voorzichtig maar krachtig, en tegen de laatste trek kwam boven het levend gewriemel der dooreenkrioelende vissen een blauwachtige grijze rug te voorschijn, en toen het dier kantelde bij het op 't strand halen, toonde het een helder wit onderlijf; dicht bij den stompen kop zaten een paar zwemvinnen; bij het dier met den lichaamsvorm van een zeehond, spartelde een kleiner exemplaar. Het was een doejong met zijn stamhouder.
De vissers gunden zich geen tijd om naar de vis uit te zien; een sprong toe met een knuppel; hij sloeg den doejong geweldig op den kop en uit de ogen van het stervende dier lekte toen traan bij traan."
Het verhaal loopt af: Betsy is weg, met haar zus en zwager mee; Sarinah met haar;  Marie, de vrouw van de notaris, is ongevoelig gebleken voor de mysterieuze krachten en de notaris...? De notaris, die door de afwezigheid van Sarinah en Ketjil verstoken blijft van 'nieuwe toevoer van drankjes, pilletjes en andere magie, wordt ziek, ligt veertig dagen met koorts in bed. De veertigste dag voelde hij zich 'bijzonder wel':
"Hoe is het mogelijk, hoe is het mogelijk? zei hij met een diepen zucht. Ben ik dan gek geweest? De goena-goena had uitgewerkt."

Het is duidelijk dat de goena-goena, de stille kracht, een rol speelt in de gevoelens tussen Bronkhorst en Betsy, maar ze is ook een komisch element, dat een groteske wordt in het afgaan van de kokette Betsy en de wederopstanding van de charmante Bronkorst. En de tranen van de zeekoe? Die kwamen te laat en hebben niet meer mogen baten!

Margriet Hos
 

 
 
 
 



zaterdag 22 november 2014

Snijbiet en pompoen, bette et potiron, Mangold und Kurbis

Veel heeft onze moestuin op dit moment niet te bieden, maar als we - ondanks de overlast van slakken, mollen, woelratten, buurtende kippen en ander gespuis - ergens plezier van hebben, dan is het wel van snijbiet.


Snijbiet is een geweldige groente; je kunt hem stoven, roerbakken, rauw eten. Hij is geschikt voor soep, voor stamppotjes, hartige taarten, maar past ook goed in Aziatische gerechten en misstaat niet in de Mediterrane keuken. Een ander, zeer groot bijkomend voordeel, beslist niet te verwaarlozen in de 'Potagerie van Geheut',  is dat ie bestand is tegen slakken, mollen, woelratten en inderdaad, ook kippen. Er is zoveel snijbiet, het is zo'n gemakkelijke groente, dat de schade van die schepsels als vanzelf binnen de perken gehouden wordt.



En dan zijn er natuurlijk nog de pompoenen, hoewel die nu allemaal gerooid zijn, of snijd je die? Hoe het zij, ze liggen op dit moment nog decoratief te wezen, maar verdwijnen een voor een in de keuken om gebruikt te worden voor soepen, stoofschotels en pumpkin pies! Min of meer bij toeval heeft die pumpkin zich genesteld op de composthopen. Het werd zo'n wirwar van pompoenstengels, -bladeren en -vruchten, dat de composthopen zelfs tijdelijk buiten gebruik moesten worden gesteld.





Vanavond hebben we Cream of Pumpkin Soup gegeten, naar een recept uit een BBC-kookboekje. Zo'n soep is eenvoudig te maken en een weldaad op een koude, herfstige dag. Ingrediënten: pompoen, olie, ui (ook uit onze moestuin), knoflook (idem), komijnzaadjes (hebben we in het verleden wel in de moestuin gehad), aardappel (die van 'ons' zijn al op :-( ), tijm (jazeker), bouillon. Half uurtje laten sudderen, pureren en serveren met een kloddertje crème fraiche en wat blaadjes salie (uiteraard!).

donderdag 20 november 2014

Verdwaald in boeken

Gisteren had ik 'dentale verzorging' nodig. Geploeter aan je tanden is een delicate zaak waarvoor ik graag de grens oversteek om naar een vertrouwd adres in Heerlen te gaan. Deze keer werd ik echter elders in Nederland opgewacht, in Landgraaf.

Moet ik normaal gesproken al op mijn tanden bijten voor het halfjaarlijkse bezoek, nu was er een extra handicap: de gebitverzorger aldaar 'überhaupt' vinden. Ik had me goed voorbereid en reed er gelukkig zonder aarzeling naar toe. Ook de behandeling was kinderspel, in een mum van tijd stond ik weer buiten.

Fluitend reed ik naar huis. Dacht ik. Opeens was ik de weg kwijt en raakte ik verward in Landgraafse buitenwijken als Nieuwenhagerheide, Achter den Winkel, Op de kamp, De Streep, Kakert, Leenhof. Pas op de Kaalheidersteenweg in Kerkrade kwam ik op bekend terrein. Nu kon ik op de automatische piloot naar huis tuffen, maar niet zonder eerst even een bezoekje aan de RD4 gebracht te hebben. Dat had ik nu wel verdiend.

En, ziehier de buit! De biografie over Antoine de Saint-Exupéry, romans van Hürliman en Nádas, een toneelstuk van Anton Koolhaas, drie nog ontbrekende kookboekjes uit reeksen die ik min of meer verzamel, een studie van Dick Hillenius over eilanden met hun typische flora en fauna (dubbel) en .... een Blok-boekje dat ik nog niet had!

Vanochtend heb ik 'Oom Olifant' gelezen. Wat een mooi verhaal. Daarom, speciaal voor Thijs, die pas vier jaar is, maar al een groot olifantenkenner, uit dit prachtige boekje van Arnold Lobel het 'olifants-lied'. Mijn 'jour' in Wallonië heeft een mooie start gemaakt, hij begint met een gil(letje)!



vrijdag 26 september 2014

Literair landleven


Over Babička en Belpaire


Als Tsjechofiel (maar niet-slavist) was ik heel nieuwsgierig naar de Nederlandse vertaling van Babička, het eerste literaire werk van betekenis in de Tsjechische taal geschreven door  Božena  Němcová. Afgelopen voorjaar verscheen Grootmoeder bij uitgeverij Ad. Donker in een vertaling van Kees Mercks.

Het is niet zo eenvoudig om je te verplaatsen in een grootmama uit het midden van de negentiende eeuw, zeker niet als ze ook nog in totaal andere omstandigheden leeft en een groot Godsbesef toont dat het onze niet meer is. Verrassend vind ik echter de ingelaste vertellingen: ze zijn fris, niet al te beschrijvend, geschreven met oog voor detail en soms zelfs meeslepend. Me verdiepend in Božena Němcová en de plattelandsliteratuur uit de negentiende eeuw stuitte ik op Het landleven in de letterkunde der XIXe eeuw, een uitvoerige studie van Marie-Elisabeth Belpaire. Nog nooit had ik van haar gehoord; terwijl zij, om maar een paar voorbeelden te geven, het mogelijk gemaakt heeft dat vrouwen aan een hogeschool konden studeren en de vrouw achter de schermen was van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort!

Nu was ik heel nieuwsgierig geworden. Zou mevrouw Belpaire  mevrouw Němcová kennen en zou zij misschien ook over haar schrijven in haar onderzoek naar negentiende-eeuwse schrijvers over het leven op het land?

M.-E. Belpaire, stimulator van uiteenlopende Vlaamse culturele initiatieven - zij wordt  wel de moeder van de Vlaamse beweging genoemd -  en voorvechtster van vrouwengelijkheid, constateert dat romanschrijvers zich in de meest uiteenlopende onderwerpen verdiepen en die als achtergrond, of zelfs als basis van hun boeken gebruiken, maar dat het niet zo gemakkelijk is om een 'landelijke roman' te schrijven. "Nochtans om buitentypen te scheppen wordt iets bijzonders vereischt, dat de gewone romanletterkunde niet vergt" noteert zij in haar boek Het landleven in de letterkunde der XIXe eeuw, 1902. Een grondige kennis van de boerenstand, van het 'buitenwezen' wordt volgens haar zelden aangetroffen bij 'geestelijk ontwikkelden'. Toch ziet zij om zich heen verschillende schrijvers van betekenis die het genre beoefenden: Hendrik Conscience en Virginie Loveling dicht bij huis, maar bijvoorbeeld ook Georges Sand en George Eliot. Een veranderde opvatting over de werkelijkheid ligt daaraan ten grondslag: in de negentiende eeuw geen pastorale verheerlijking van lieflijke landschappen meer, maar een sociaal-realistische weergave van het buitenleven. Ook de vorm verschilt: "geen uitgezochtheid, geen tentoonleggen van eruditie of belezenheid", maar eenvoud en natuurlijkheid.

Božena  Němcová's, Babička. Schetsen van het landleven, (1855) had in Belpaires studie opgenomen kunnen worden: het is een reeks van herinneringen en vertellingen die zich afspelen op het platteland, waarin de schrijfster duidelijk laat zien dat zij kennis heeft van boerenstand en buitenleven. Dat zij niet de enige is die zich aangetrokken voelt tot het beschrijven van het rurale, blijkt niet alleen uit de besproken schrijvers in het boek van Marie Belpaire, ook Walter Schamschula, die in zijn omvangrijke Tsjechische literatuurgeschiedenis, Geschichte der tschechischen Literatur II, 1996, uitvoerig op Božena  Němcová en haar betekenis voor de Tsjechische literatuur ingaat, wijst o.a op Berthold Auerbach en Georges Sand en hun mogelijke invloed op de Tsjechische Němcová . Schrijven over het landleven hangt dus duidelijk in de lucht.

Babička , de grootmoeder uit de prozaschets van Němcová , gaat met enige tegenzin bij haar zoon, zijn vrouw en kinderen wonen en wordt daar al gauw de spil van het familieleven. Zij voedt de kleinkinderen op, gaat met hen tochtjes maken, vertelt hun verhalen. Dat zijn op zichzelf staande vertellingen, die bijvoorbeeld gaan over de ontmoeting van grootmoeder met keizer Joseph II, of over Viktorka, een vrouw die in de steek gelaten door haar vriend, waanzinnig wordt en in de bossen leeft waar haar kind geboren wordt dat ze na de geboorte verdrinkt. Viktorka is overigens als apart verhaal al in 1851 in een tijdschrift gepubliceerd (zie het artikel van Kees Mercks in het Tijdschrift voor Slavische literatuur, mei 2013). Veel aandacht heeft Božena  Němcová  ook voor de slotbewoners, met wie Babička heel vertrouwd omgaat, maar van wie wel gezegd wordt in verschillende bronnen die ik gelezen heb, dat het zwakke karakters zijn, die te edel en te ideaal worden afgeschilderd.

Behalve een portret van de grootmoeder laat Babička ook het landleven zien, dat realistisch weergegeven wordt in beschrijvingen van de omgeving, van gewoonten (zoals de gebruiken bij feestdagen en het op bedevaart gaan, een jaarlijks ritueel), van ontmoetingen met mensen van daar. Ook al blijft een directe, morele boodschap  achterwege,  Němcová laat duidelijk zien dat de mens van nature goed is, met name de plattelandsbewoner. Het buitenleven wordt boven het leven in de stad geplaatst. Zo toont de grootmoeder een groot inzicht in de volkswijsheid en is ze een voorbeeld voor anderen, met name voor het Tsjechische volk. Josef Seifert zegt over Němcová en 'haar' grootmoeder: "In ihrer (...) Erzählungen wird (...) immer wieder das Thema von der Aufgabe des Weibes für Familie und Volk behandelt, aber stets in anderer Beleuchtung und anderer Umwelt." (Dr. Josef Leo Seifert, Literaturgeschichte der Cechoslowaken, Südslawen und Blulgaren, 1922).

Behalve aandacht besteden aan de positie van de vrouw was het zeker ook de bedoeling van de schrijfster om het nationale bewustzijn van haar Tsjechische volk een extra impuls te geven. En daarin staat ze niet alleen. Het is een verschijnsel van de tijd: in het midden van de negentiende eeuw is er geen Europese cultuur te vinden die geen pleitbezorgers voor de nationale eigenheid kent.

Zoals Božena  Němcová  een boegbeeld voor haar volk en tijd geweest is, was Marie-Elisabeth Belpaire dat ook. Beide dames waren vurige pleitbezorgers voor hun cultuur, hadden oog voor de positie van de vrouw en wilden zo onafhankelijk mogelijk zijn. Vreemd vind ik het dat beide vrouwen stadsbewoners waren - Belpaire was een Antwerpse, Němcová is geboren in Wenen en gestorven in Praag - ook al heeft Němcová  wel enige jaren op het platteland doorgebracht. Hun belangstelling voor het rurale sluit volgens mij niet alleen aan bij een modieuze trend: hun keuze voor besproken personen en beschreven onderwerpen was ook persoonlijk en zelfbewust. En of ze elkaar gekend hebben of van elkaars bestaan wisten? Vast wel: al in 1858 verscheen de Duitse vertaling van  Babička, in 1880 de Franse, in 1891 de Engelse, in 1894 de Deense. Allemaal talen die mevrouw Belpaire beheerste. Overigens is de vertelling van Božena  Němcová  in de loop der jaren in wel meer dan dertig talen vertaald. En nu, eindelijk, in 2014 ook in het Nederlands.



vrijdag 25 juli 2014

Het brilletje van Tsjechov

"Ze zeiden dat op de promenade een nieuwkomer was verschenen: een dame met een hondje."

Krielaars begint zijn boek, Het brilletje van Tsjechov. Reizen door Rusland niet met het brilletje, maar met dat hondje. Het zien van de verfilming van het bekende verhaal  De dame met het hondje in de jaren '70 was een van zijn eerste kennismakingen met Rusland en de Russische literatuur.

Een soortgelijke ervaring heb ik ook. Eind jaren '60, begin jaren '70 zag ik op een zaterdagmiddag een tv-documentaire over Rusland. Waar die precies over ging, weet ik niet meer, wel dat de muziek en de beelden grote indruk op me maakten. Misschien is het daar allemaal mee begonnen!

Michel Krielaars vertelt aan de hand van zijn reizen door Rusland - van Taganrog naar Sint-Petersburg en van Moskou  tot Vladivostok - over Rusland, over de Russen en over Tsjechov, de schrijver die hem vertrouwd maakte met het landschap, wiens personages 'gewone mensen' waren, die een groot psychologisch inzicht had, een subtiele pen, enzovoorts.  Omdat Krielaars vanaf 2007 vijf jaar correspondent voor NRC Handelsblad was in Moskou, was er geen betere gids voor hem dan Anton Tsjechov. "Door zijn brilletje, een pince-nez, hoopte ik de vreemde wereld waarin ik terecht was gekomen beter te kunnen doorgronden." (p.13)

In zo'n 400 pagina's vertelt Krielaars over de kou, de slechte wegen, de bureaucratie, corruptie, alcoholmisbruik, de Wolga, de datsja's, de Sovjetwansmaak, Stalin, versleten kapokjassen, 'De kersentuin', de Russische ziel, bolsjewieken, Odessa, iconen, Anna Achmatova, de KGB, samowar, kalasjnikov, Karel van het Reve, censuur, registratieformulieren, prostitutie, Poesjkin, Russische bruiden, Zaal nr. 6, dissidentschap, Solzjenitsyn, de Oekraïne, de Krim, ballingsoorden, Tataren, roebelcrisis, Nizjni Novgorod, "Naar Moskou, we gaan naar Moskou!", Levitan, Perm-36, drugsgebruik, Tomsk, gastarbeiders, Melichovo, weemoedige soldatenliedjes, wodka, de boeren, de nieuwe rijken, Chordokovski, Poetin, de revolutie, Tolstojs Messianisme ...

De reizen langs al de plaatsen die een rol speelden in het leven van Tsjechov dwingen Krielaars tot het herlezen van de verhalen, tot bespiegelingen over het Rusland van nu. Hij constateert dat de veranderingen tussen toen en nu vaak marginaal zijn. Dat is niet zo vreemd omdat wel gezegd wordt dat Tsjechov zijn tijd vooruit was; bovendien mag men niet vergeten dat Rusland een statische maatschappij is.

Met plezier heb ik met Krielaars en Tsjechov meegereisd, hoewel ik de laatste soms een beetje uit het oog verloor. Maar allez, gezien de ondertitel kan ik daar begrip voor opbrengen. Wat ik niet begrijp, is het ontbreken van een register en bronvermeldingen: er wordt veel geciteerd, maar de precieze  herkomst wordt zelden vermeld. Dat is jammer, omdat er zoveel namen en titels genoemd worden; dan was een register een handig hulpmiddel geweest. Een lijst van geraadpleegde literatuur wordt wel achteraan opgenomen, maar ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat die een zeer beperkte en zelfs willekeurige keuze is van alles wat in het boek genoemd wordt. Zo zijn er bijvoorbeeld nogal wat pagina's gewijd aan Achmatova en Paustovsky, maar ze ontbreken helemaal in de anderhalve pagina geraadpleegde literatuur, terwijl Brodsky, die in één zin wordt genoemd, wel opgenomen is.

Ik kwam zoveel namen van schrijvers, zoveel titels van boeken en verhalen tegen! Telkens weer pakte ik een verhalenbundel van Tsjechov om Krielaars te onderbreken en me te verdiepen in o.a. 'Kruisbessen', 'Een voorval uit de praktijk', 'De repetitor', 'De wolf', 'Een man in een foedraal', 'Dochter van Albion', 'Het huis met de mezzanine', 'De Zweedse lucifer', 'Kinderen', 'Het oude huis' en ... 'De dame met het hondje'!

Het zal duidelijk zijn: Michel Krielaars heeft mijn liefde voor de verhalen en toneelstukken van Anton P. Tsjechov weer aangewakkerd. Door Krielaars' bril heb ik de wereld van Tsjechov en zijn Russen opnieuw leren doorgronden. Ik ben hem er erkentelijk voor.